2. Mijn stem klinkt tot God en ik roep, mijn stem klinkt tot God en Hij zal mij aanhoren.
3. Op de dag van mijn benauwdheid zocht ik de Heere, mijn hand was 's nachts uitgestrekt en verslapte niet, mijn ziel weigerde getroost te worden.
4. Dacht ik aan God, dan kermde ik; peinsde ik, dan bezweek mijn geest. Sela
5. U hield mijn ogen wakend, ik was verontrust en sprak niet.
6. Ik overdacht de dagen vanouds, de jaren van vroegere eeuwen.
7. Ik dacht aan mijn snarenspel, 's nachts peinsde ik in mijn hart, en mijn geest onderzocht:
8. Zou de Heere dan in alle eeuwigheid verstoten en voortaan niet meer goedgezind zijn?
9. Houdt Zijn goedertierenheid voor altijd op? Komt aan Zijn toezegging een einde, van generatie op generatie?
10. Heeft God vergeten genadig te zijn? Of heeft Hij Zijn barmhartigheid door toorn afgesloten? Sela
11. Toen zei ik: Dit krenkt mij, maar de rechterhand van de Allerhoogste verandert.