- Herman Bos
- Bijbelteksten
Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.
Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.
8 Als wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons.
9. Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.
10. Als wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot leugenaar en is Zijn woord niet in ons.
1 Johannes 2:15 Heb de wereld niet lief en ook niet wat in de wereld is. Als iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem.
16. Want al wat in de wereld is: de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld.
17. En de wereld gaat voorbij met haar begeerte; maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.
12. Ik schrijf u, lieve kinderen, want de zonden zijn u vergeven omwille van Zijn Naam.
13. Ik schrijf u, vaders, omdat u Hem kent Die er vanaf het begin is. Ik schrijf u, jonge mannen, omdat u de boze hebt overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, omdat u de Vader kent.
14. Ik heb u geschreven, vaders, omdat u Hem kent Die er vanaf het begin is. Ik heb u geschreven, jonge mannen, omdat u sterk bent en het Woord van God in u blijft en u de boze hebt overwonnen.
15. Heb de wereld niet lief en ook niet wat in de wereld is. Als iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem.
16. Want al wat in de wereld is: de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld.
17. En de wereld gaat voorbij met haar begeerte; maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.
18. Kinderen, het is het laatste uur; en zoals u gehoord hebt dat de antichrist eraan komt, zijn er ook nu al veel antichristen gekomen, waaruit wij weten dat het het laatste uur is.
19. Zij zijn uit ons midden weggegaan, maar zij waren niet uit ons; want als zij uit ons geweest waren, dan zouden zij bij ons gebleven zijn. Maar het moest openbaar worden dat zij niet allen uit ons zijn.
20. Maar u hebt de zalving van de Heilige en u weet alles.
21. Ik heb u niet geschreven omdat u de waarheid niet kent, maar omdat u die kent, en omdat er geen leugen uit de waarheid is.
22. Wie is de leugenaar anders dan hij die loochent dat Jezus de Christus is? Dat is de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent.
23. Ieder die de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet.
1 Johannes 3:18 Mijn lieve kinderen, laten wij niet liefhebben met het woord of met de tong, maar met de daad en in waarheid.
19. En hieraan weten wij dat wij uit de waarheid zijn, en zo zullen wij ons hart voor Hem geruststellen.
20. Want als ons hart ons veroordeelt, God is meer dan ons hart, en Hij weet alle dingen.
21. Geliefden! Als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid om tot God te gaan;
22. en wat wij ook maar bidden, ontvangen wij van Hem, omdat wij Zijn geboden in acht nemen en doen wat Hem welgevallig is.
23. En dit is Zijn gebod: dat wij geloven in de Naam van Zijn Zoon, Jezus Christus, en dat wij elkaar liefhebben, zoals Hij ons een gebod gegeven heeft.
24. En wie Zijn geboden in acht neemt, blijft in Hem en Hij in hem. En hieraan weten wij dat Hij in ons blijft, namelijk aan de Geest, Die Hij ons gegeven heeft.
1. Zie, hoe groot is de liefde die de Vader ons gegeven heeft: dat wij kinderen van God worden genoemd. Daarom kent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet kent.
15. Al wie belijdt dat Jezus de Zoon van God is, God blijft in hem, en hij in God.
16. En wij hebben de liefde die God tot ons heeft, gekend en geloofd. God is liefde en wie in de liefde blijft, blijft in God, en God in hem.
17. Hierin is de liefde bij ons volmaakt geworden, opdat wij vrijmoedigheid mogen hebben op de dag van het oordeel. Want zoals Hij is, zijn ook wij in deze wereld.
1 Johannes 4
7. Geliefden, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde is uit God; en ieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God.
8. Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde.
9. Hierin is de liefde van God aan ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat wij zouden leven door Hem.
10. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en Zijn Zoon zond als verzoening voor onze zonden.
11. Geliefden, als God ons zo liefhad, moeten ook wij elkaar liefhebben.
1 Johannes 5:1 Ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder die Hem liefheeft Die geboren deed worden, heeft ook lief wie uit Hem geboren is.
Romeinen 10:9 Als u met uw mond de Heere Jezus belijdt en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u zalig worden.
Romeinen 10:13 Want ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zal zalig worden.
1 Johannes 5:1 Ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren; en ieder die Hem liefheeft Die geboren deed worden, heeft ook lief wie uit Hem geboren is.
2. Hieraan weten wij dat wij de kinderen van God liefhebben, wanneer wij God liefhebben en Zijn geboden bewaren.
3. Want dit is de liefde tot God, dat wij Zijn geboden in acht nemen; en Zijn geboden zijn geen zware last.
4. Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning die de wereld overwonnen heeft: ons geloof.
5. Wie anders is het die de wereld overwint dan hij die gelooft dat Jezus de Zoon van God is?
1 Johannes 5:6 Hij is het Die kwam door water en bloed: Jezus, de Christus; niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. En de Geest is het Die getuigt, omdat de Geest de waarheid is.
1 Koningen 18:21. Toen kwam Elia naar voren, bij heel het volk, en zei: Hoelang hinkt u nog op twee gedachten? Als de HEERE God is, volg Hem, maar als het de Baäl is, volg hem! Maar het volk antwoordde hem niet één woord.
22. Toen zei Elia tegen het volk: Alleen ík ben overgebleven als profeet van de HEERE, maar de profeten van de Baäl zijn met vierhonderdvijftig man.
23. Laat men ons dan twee jonge stieren geven. Laten zij voor zich de ene stier kiezen, die in stukken verdelen en op het hout leggen, maar ze mogen er geen vuur bij leggen. Dan zal ík de andere stier klaarmaken en op het hout leggen, maar er geen vuur bij leggen.
24. Roept u daarna de naam van uw god aan, dan zal ík de Naam van de HEERE aanroepen. En de God Die door vuur antwoordt, Die is God. En het hele volk antwoordde en zei: Dat is goed.
25. Elia zei tegen de profeten van de Baäl: Kies voor uzelf de ene jonge stier en maak die eerst klaar, want u bent met velen. Roep dan de naam van uw god aan, maar u mag er geen vuur bij leggen.
26. Zij namen de jonge stier die hij hun had gegeven, en maakten die klaar. Ze riepen de naam van de Baäl aan, van de morgen tot de middag: O Baäl, antwoord ons! Maar er kwam geen stem en er was niemand die antwoordde. Zij sprongen tegen het altaar aan, dat men gemaakt had.
27. En het gebeurde tijdens de middag dat Elia met hen begon te spotten en zei: Roep met luide stem! Hij is immers een god. Hij is vast in gedachten! Of hij heeft zich vast afgezonderd! Of hij is vast op reis! Misschien slaapt hij wel en moet hij wakker worden!
28. Zij riepen met luider stem en kerfden hun lichamen naar hun wijze van doen met zwaarden en speren, totdat het bloed over hen heen stroomde.
29. En het gebeurde, toen de middag voorbij was, dat zij in geestvervoering raakten, tot de tijd van het brengen van het graanoffer. Er kwam geen stem en er was niemand die antwoordde; er kwam geen teken van leven.
30. Toen zei Elia tegen heel het volk: Kom naar voren, bij mij. En heel het volk kwam naar voren, bij hem. Vervolgens herstelde hij het altaar van de HEERE, dat omvergehaald was.
31. Elia nam twaalf stenen, overeenkomstig het getal van de stammen van de zonen van Jakob, tot wie het woord van de HEERE was gekomen: Israël zal uw naam zijn.
32. Hij bouwde met die stenen het altaar in de Naam van de HEERE. Vervolgens maakte hij een geul rondom het altaar, met een omvang van twee maten zaad.
33. Hij schikte het hout, verdeelde de jonge stier in stukken en legde die op het hout.
34. Toen zei hij: Vul vier kruiken met water en giet het uit over het brandoffer en over het hout. En hij zei: Doe dat voor de tweede maal, en zij deden het voor de tweede maal. Verder zei hij: Doe het voor de derde maal, en zij deden het voor de derde maal.
35. Het water liep rondom het altaar, en ook vulde hij de geul met water.
36. En het gebeurde, toen men het graanoffer bracht, dat de profeet Elia naar voren kwam en zei: HEERE, God van Abraham, Izak en Israël, laat het heden bekend worden dat U God bent in Israël, en ik Uw dienaar, en dat ik al deze dingen overeenkomstig Uw woord heb gedaan.
37. Antwoord mij, HEERE, antwoord mij, zodat dit volk weet dat U, HEERE, de ware God bent, en dat U hun hart tot inkeer gebracht hebt.
38. Toen viel er vuur van de HEERE neer, verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en het stof. Zelfs het water in de geul likte het op.
39. Toen heel het volk dat zag, wierpen zij zich met hun gezicht ter aarde en zeiden: De HEERE is God, de HEERE is God!
40. Elia zei tegen hen: Grijp de profeten van de Baäl! Laat niemand van hen ontkomen. Zij grepen hen, en Elia voerde hen af naar de beek Kison en slachtte hen daar af.
41. Daarna zei Elia tegen Achab: Ga op weg, eet en drink, want er is een gedruis van een overvloedige regen.
42. Zo ging Achab eten en drinken, maar Elia klom naar de top van de Karmel, boog zich voorover ter aarde. Vervolgens legde hij zijn gezicht tussen zijn knieën.
43. Hij zei tegen zijn knecht: Klim toch naar boven en kijk uit in de richting van de zee. Toen klom hij naar boven, keek uit en zei: Er is niets. Toen zei hij: Ga terug, zevenmaal.
44. En het gebeurde bij de zevende maal dat hij zei: Zie, een kleine wolk, als de hand van een man, opkomend uit de zee. En hij zei: Ga tegen Achab zeggen: Span in, daal af en laat de regen u niet ophouden.
45. Het gebeurde ondertussen dat de hemel zwart werd van wolken en wind, en er kwam een hevige regen. Achab reed weg en ging naar Jizreël.
46. En de hand van de HEERE was op Elia, en hij omgordde zijn middel en snelde voor Achab uit tot waar men bij Jizreël komt.
Toen kwam Elia naar voren, bij heel het volk, en zei: Hoelang hinkt u nog op twee gedachten? Als de HEERE God is, volg Hem, maar als het de Baäl is, volg hem! Maar het volk antwoordde hem niet één woord.
1 Koningen 18:21 Toen kwam Elia naar voren, bij heel het volk, en zei: Hoelang hinkt u nog op twee gedachten? Als de HEERE God is, volg Hem, maar als het de Baäl is, volg hem! Maar het volk antwoordde hem niet één woord.
1 Koningen 19:1 Achab vertelde Izebel alles wat Elia had gedaan, en hoe hij allen, te weten al de profeten, met het zwaard had gedood.
2. Toen stuurde Izebel een bode naar Elia om te zeggen: De goden mogen zó en nog erger met mij doen, als ik morgen om deze tijd uw leven niet zal maken als het leven van één van hen.
3. Toen hij dat zag, stond hij op en vluchtte voor zijn leven. Hij kwam in Berseba, dat aan Juda toebehoort, en liet zijn knecht daar achter.
4. Hijzelf liep echter een dagreis de woestijn in, ging onder een bremstruik zitten en bad om te mogen sterven. Hij zei: Het is genoeg. Neem nu mijn leven, HEERE, want ik ben niet beter dan mijn vaderen.
5. Hij ging onder een bremstruik liggen slapen, en zie, een engel raakte hem aan en zei tegen hem: Sta op, eet.
6. Hij keek op, en zie, aan zijn hoofdeinde lag een koek, op kolen gebakken, en een kruik water. Hij at en dronk en ging vervolgens weer liggen.
7. De engel van de HEERE kwam voor de tweede maal, raakte hem aan en zei: Sta op, eet, want de weg zou te zwaar voor u zijn.
8. Toen stond hij op, at en dronk, en liep door de kracht van dat voedsel veertig dagen en veertig nachten, tot aan de berg van God, de Horeb.
1 Korinthe 1:18 Want het woord van het kruis is voor hen die verloren gaan wel dwaasheid, maar voor ons die behouden worden, is het een kracht van God.
19. Want er staat geschreven: Ik zal de wijsheid van de wijzen verloren doen gaan en het verstand van de verstandigen zal Ik tenietdoen.
20. Waar is de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister van deze wereld? Heeft God niet de wijsheid van deze wereld dwaas gemaakt?
21. Want omdat, in de wijsheid van God, de wereld door haar wijsheid God niet heeft leren kennen, heeft het God behaagd door de dwaasheid van de prediking zalig te maken hen die geloven.
22. Immers, de Joden vragen om een teken en de Grieken zoeken wijsheid;
23. wij echter prediken Christus, de Gekruisigde, voor de Joden een struikelblok en voor de Grieken een dwaasheid.
12. Daarom, wie denkt te staan, laat hij oppassen dat hij niet valt.
13. Meer dan een menselijke verzoeking is u niet overkomen. En God is getrouw: Hij zal niet toelaten dat u verzocht wordt boven wat u aankunt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven om die te kunnen doorstaan.
1 Korinthe 15
19. Als wij alleen voor dit leven op Christus onze hoop gevestigd hebben, zijn wij de meest beklagenswaardige van alle mensen.
20. Maar nu, Christus ís opgewekt uit de doden en is de Eersteling geworden van hen die ontslapen zijn.
19 Als wij alleen voor dit leven op Christus onze hoop gevestigd hebben, zijn wij de meest beklagenswaardige van alle mensen.
20. Maar nu, Christus ís opgewekt uit de doden en is de Eersteling geworden van hen die ontslapen zijn.
21. Want omdat de dood er is door een mens, is ook de opstanding van de doden er door een Mens.
22. Want zoals allen in Adam sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden.
23. Ieder echter in zijn eigen orde: Christus als Eersteling, daarna wie van Christus zijn, bij Zijn komst.
24. Daarna komt het einde, wanneer Hij het koningschap aan God en de Vader heeft overgegeven, wanneer Hij alle heerschappij en alle macht en kracht heeft tenietgedaan.
25 Want Hij moet Koning zijn, totdat Hij alle vijanden onder Zijn voeten heeft gelegd.
26. De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood.
Het woord maranata of maranatha (Aramees: מרנאתא, maran at(h)a) betekend: Kom, Heere Jezus! In de vroege christelijke kerk groeten de christenen elkaar met dit woord:
22. Als iemand de Heere Jezus Christus niet liefheeft, laat die vervloekt zijn. Maranatha!
23. De genade van de Heere Jezus Christus zij met u.
24. Mijn liefde zij met u allen in Christus Jezus. Amen.
1 Korinthe 2:1 En ik, broeders, toen ik bij u kwam, ben niet gekomen om u met voortreffelijkheid van woorden of van wijsheid het getuigenis van God te verkondigen,
2. want ik had mij voorgenomen niets anders onder u te weten dan Jezus Christus, en Die gekruisigd.
3. En ik was bij u in zwakheid, met vrees en veel beven.
4. En mijn spreken en mijn prediking bestonden niet in overtuigende woorden van menselijke wijsheid, maar in het betonen van geest en kracht,
5. opdat uw geloof niet zou bestaan in wijsheid van mensen, maar in kracht van God.
6. En wij spreken wijsheid onder de geestelijk volwassenen, maar een wijsheid niet van deze wereld, en ook niet van de leiders van deze wereld, die tenietgedaan worden.
7. Wij spreken echter de wijsheid van God, als een geheimenis; een wijsheid die verborgen was en die God vóór alle eeuwen voorbestemd heeft tot onze heerlijkheid;
8. een wijsheid die niemand van de leiders van deze wereld gekend heeft. Immers, als zij die gekend hadden, zouden zij de Heere der heerlijkheid niet gekruisigd hebben.
9. Maar het is zoals geschreven staat: Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, dat is wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben.
10. Aan ons echter heeft God het geopenbaard door Zijn Geest. De Geest immers onderzoekt alle dingen, zelfs de diepten van God.
11. Want wie van de mensen kent de dingen van de mens dan de geest van de mens, die in hem is? Zo kent ook niemand de dingen van God dan de Geest van God.
12. En wij hebben niet ontvangen de geest van de wereld, maar de Geest Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons door God genadig geschonken zijn.
13. Van die dingen spreken wij ook, niet met woorden die de menselijke wijsheid ons leert, maar met woorden die de Heilige Geest ons leert, om geestelijke dingen met geestelijke dingen te vergelijken.
14. Maar de natuurlijke mens neemt de dingen van de Geest van God niet aan, want ze zijn dwaasheid voor hem. Hij kan ze ook niet leren kennen, omdat ze geestelijk beoordeeld worden.
15. De geestelijke mens beoordeelt wel alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld.
16. Want wie heeft de gedachten van de Heere gekend, dat hij Hem zal onderrichten? Maar wij hebben de gedachten van Christus.
14 Word als gehoorzame kinderen niet gelijkvormig aan de begeerten die er vroeger in de tijd van uw onwetendheid waren.
15. Maar zoals Hij Die u geroepen heeft, heilig is, word zo ook zelf heilig in heel uw levenswandel,
16. want er staat geschreven: Wees heilig, want Ik ben heilig.
Zie: Leviticus 20:7-8 voor de juiste context
1 Samuel 12:1 Toen zei Samuel tegen heel Israël: Zie, ik heb naar uw stem geluisterd in alles wat u mij gezegd hebt, en ik heb een koning over u aangesteld.
2. En nu, zie, de koning gaat u voor; ík ben oud en grijs geworden, en mijn zonen, zie, zij zijn onder u. Ik ben u van mijn jeugd af tot op deze dag voorgegaan.
3. Zie, hier ben ik, leg getuigenis tegen mij af in de tegenwoordigheid van de HEERE en in de tegenwoordigheid van Zijn gezalfde: van wie heb ik een rund afgenomen, van wie heb ik een ezel afgenomen, wie heb ik onderdrukt, wie heb ik mishandeld, uit wiens hand heb ik zwijggeld aangenomen om mijn ogen voor hem te sluiten? Dan zal ik het u teruggeven.
4. Toen zeiden zij: U hebt ons niet onderdrukt, u hebt ons niet mishandeld en u hebt uit niemands hand iets genomen.
5. Toen zei hij tegen hen: De HEERE is getuige tegen u, en Zijn gezalfde is op deze dag getuige, dat u bij mij niets gevonden hebt. En het volk zei: Hij is getuige.
6. Verder zei Samuel tegen het volk: Het is de HEERE Die Mozes en Aäron voortgebracht heeft en Die uw vaderen uit Egypte heeft laten wegtrekken.
7. Welnu, stel u hier op, dan zal ik als richter voor het aangezicht van de HEERE al de rechtvaardige daden van de HEERE bij u aan de orde stellen, die Hij bij u en bij uw vaderen verricht heeft.
8. Nadat Jakob in Egypte gekomen was, riepen uw vaderen tot de HEERE. Toen zond de HEERE Mozes en Aäron. Zij leidden uw vaderen uit Egypte en lieten hen in deze plaats wonen.
9. Maar zij vergaten de HEERE, hun God. Toen leverde Hij hen over in de hand van Sisera, de bevelhebber van het leger in Hazor, in de hand van de Filistijnen en in de hand van de koning van Moab, die tegen hen streden.
10. Zij riepen tot de HEERE en zeiden: Wij hebben gezondigd, omdat wij de HEERE verlaten en de Baäls en Astartes gediend hebben. Nu dan, red ons uit de hand van onze vijanden; dan zullen wij U dienen.
11. Toen zond de HEERE Jerubbaäl, Bedan, Jefta en Samuel; en Hij redde u uit de hand van uw vijanden rondom u, zodat u veilig woonde.
12. Toen u zag dat Nahas, de koning van de Ammonieten, op u afkwam, zei u tegen mij: Nee, maar een koning moet over ons regeren – terwijl toch de HEERE, uw God, uw Koning is.
13. Welnu, zie hier de koning die u gekozen hebt, die u verlangd hebt. Zie, de HEERE heeft een koning over u aangesteld.
14. Als u dan maar de HEERE vreest, Hem dient, naar Zijn stem luistert en het bevel van de HEERE niet ongehoorzaam bent! Dan zal zowel u als de koning die over u regeren zal, veilig zijn, achter de HEERE uw God.
15. Maar wanneer u niet naar de stem van de HEERE luistert, en het bevel van de HEERE ongehoorzaam bent, dan zal de hand van de HEERE tegen u zijn, zoals tegen uw vaderen.
16. Blijf dan nu staan, en zie het indrukwekkende dat de HEERE voor uw ogen zal doen.
17. Is het vandaag niet de tijd van de tarweoogst? Ik zal tot de HEERE roepen, en Hij zal donder en regen geven. Besef dan en zie, dat uw kwaad, dat u voor de ogen van de HEERE gedaan hebt, groot is, omdat u een koning voor u verlangd hebt.
18. Toen Samuel de HEERE aanriep, gaf de HEERE donder en regen op die dag. Daarom werd heel het volk zeer bevreesd voor de HEERE en voor Samuel.
19. En heel het volk zei tegen Samuel: Bid voor uw dienaren tot de HEERE, uw God, dat wij niet sterven; want boven al onze zonden hebben wij ook nog dit kwaad gedaan dat wij een koning voor ons verlangd hebben.
20. Toen zei Samuel tegen het volk: Wees niet bevreesd, u hebt al dit kwaad wel gedaan, maar wijk niet langer van achter de HEERE af, en dien de HEERE met uw hele hart.
21. Wijk niet af door de nietige afgoden na te volgen, die niet van nut zijn en niet kunnen redden, want zij zijn nietigheden.
22. Want de HEERE zal Zijn volk niet verlaten, omwille van Zijn grote Naam, omdat het de HEERE behaagd heeft u voor Hem tot een volk te maken.
23. En wat mij betreft, er is bij mij geen sprake van dat ik tegen de HEERE zou zondigen door op te houden voor u te bidden; maar ik zal u de goede en juiste weg leren.
24. Vrees alleen de HEERE, en dien Hem trouw met uw hele hart, want zie welke grote dingen Hij bij u gedaan heeft.
25. Maar indien u het kwade blijft doen, dan zult u weggevaagd worden, zowel u als uw koning.
1 Samuel 16:7 Maar de HEERE zei tegen Samuel: Kijk niet naar zijn uiterlijk en ook niet naar de hoogte van zijn gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het is namelijk niet wat de mens ziet, want de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan.
45 Maar David zei tegen de Filistijn: U komt naar mij toe met een zwaard, met een speer en met een werpspies, maar ik kom naar u toe in de Naam van de HEERE van de legermachten, de God van de gelederen van Israël, Die u gehoond hebt.
46. Op deze dag zal de HEERE u in mijn hand overleveren. Ik zal u verslaan en uw hoofd van u wegnemen. Ik zal deze dag de dode lichamen van het leger van de Filistijnen aan de vogels in de lucht geven en aan de dieren van de aarde, en heel de aarde zal weten dat Israël een God heeft.
47. En deze hele gemeente zal weten dat de HEERE niet door zwaard of door speer verlost, want de strijd is van de HEERE. Hij zal u in onze hand geven.
2. Het gebeurde op zekere dag, toen Eli op zijn slaapplaats lag – zijn ogen begonnen zwak te worden, zodat hij niet meer kon zien –
3. en toen ook Samuel zich te slapen gelegd had, voordat de lamp van God gedoofd werd in de tempel van de HEERE, waar de ark van God was,
4. dat de HEERE Samuel riep. En hij zei: Zie, hier ben ik.
5. Hij snelde naar Eli en zei: Zie, hier ben ik, want u hebt mij geroepen. Maar die zei: Ik heb niet geroepen, ga terug en ga weer liggen. En hij ging weg en ging weer liggen.
6. Toen riep de HEERE Samuel opnieuw; Samuel stond op, ging naar Eli en zei: Zie, hier ben ik, want u hebt mij geroepen. Hij zei echter: Ik heb niet geroepen, mijn zoon; ga terug en ga weer liggen.
7. Nu kende Samuel de HEERE nog niet; het woord van de HEERE was nog niet aan hem geopenbaard.
8. Toen riep de HEERE Samuel opnieuw, voor de derde keer, en hij stond op, ging naar Eli en zei: Zie, hier ben ik, want u hebt mij geroepen. Toen begreep Eli dat de HEERE de jongen riep.
9. Daarom zei Eli tegen Samuel: Ga weer terug en ga liggen. Wanneer het gebeurt dat Hij je roept, moet je zeggen: Spreek, HEERE, want Uw dienaar luistert. Toen ging Samuel weer terug en ging op zijn slaapplaats liggen.
10. Toen kwam de HEERE en bleef daar staan; en Hij riep zoals de andere keren: Samuel, Samuel! En Samuel zei: Spreek, want Uw dienaar luistert.
11. De HEERE zei tegen Samuel: Zie, Ik ga iets doen in Israël waarvan bij ieder die het hoort, de beide oren zullen tuiten.
1 Thessalonicenzen 5
4. Die wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis van de waarheid komen.
5. Want er is één God. Er is ook één Middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus.
6. Hij heeft Zich gegeven als een losprijs voor allen. Dit is het getuigenis op de door God bestemde tijd.
3. Want dat is goed en welgevallig in de ogen van God, onze Zaligmaker,
4. Die wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis van de waarheid komen.
5. Want er is één God. Er is ook één Middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus.
6. Hij heeft Zich gegeven als een losprijs voor allen. Dit is het getuigenis op de door God bestemde tijd.
1 Timotheüs 5:17 Laat ouderlingen die goed leiding geven, dubbele eer waard geacht worden, vooral diegenen die arbeiden in het Woord en in de leer.
18. Want de Schrift zegt: Een dorsende os mag u niet muilkorven, en: De arbeider is zijn loon waard.
19. Neem tegen een ouderling geen beschuldiging aan, tenzij er twee of drie getuigen zijn.
20. Wijs hen die zondigen, in tegenwoordigheid van allen terecht, opdat ook de anderen vrees zullen hebben.
21. Ik bezweer u, ten overstaan van God en de Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat u deze dingen in acht neemt zonder vooroordeel en zonder iets uit partijdigheid te doen.
22. Leg niemand haastig de handen op en heb geen deel aan zonden van anderen. Bewaar uzelf rein.
23. Drink niet langer alleen water, maar gebruik een kleine hoeveelheid wijn, voor uw maag en uw veelvuldige kwalen.
24. Van sommige mensen zijn de zonden overduidelijk en gaan die aan hun veroordeling vooraf. Bij anderen komen zij achteraf openbaar.
25. Evenzo zijn ook de goede werken overduidelijk en die waarmee het anders gesteld is, kunnen niet verborgen blijven.
1e Verbond = Oude Testament
2e Verbond = Nieuwe Testament
Het woord Testament is in de grondtaal van de Bijbel hetzelfde als een Verbond. Een testament wordt vaak gezien als een document van een overledenen. Wij hebben geen dode God en dienen geen doodgebleven Messias Jezus, maar een opgestane en levende Christus. Onder het Oude Testament was er een Verbond met Israel, dat offer en boetedoening eiste voor elke begane zonden. Maar wij mogen weten dat er een nieuw Verbond is gesloten: een verbond van Genade en Betaling. De Heere Jezus heeft betaald voor alle zonden, voor wie zijn zonden belijd en nalaat en Hem als Verlosser erkent. We gebruiken bewust ook niet Oud en Nieuw. Want oud suggereert dat het verleden tijd is. Maar alles van het 1e Verbond blijft van kracht onder het 2e Verbond. Het 2e Verbond is een uitwerking en aanvulling op de het 1e Verbond.
2 Korinthe 1:21 En Hij Die ons met u bevestigt in Christus en ons gezalfd heeft, is God,
22. Die ons ook verzegeld heeft en het onderpand van de Geest in onze harten gegeven heeft.
2 Korinthe 1
3. Geprezen zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, de Vader van de barmhartigheden en de God van alle vertroosting,
4. Die ons troost in al onze verdrukking, zodat wij hen kunnen troosten die in allerlei verdrukking zijn, met de vertroosting waarmee wij zelf door God getroost worden.
5. Want zoals het lijden van Christus overvloedig over ons komt, zo is door Christus ook onze vertroosting overvloedig.
6. Of wij nu verdrukt worden, het is tot uw vertroosting en zaligheid, die tot stand gebracht wordt in de volharding in hetzelfde lijden dat ook wij lijden; of dat wij getroost worden, het is eveneens tot uw vertroosting en zaligheid.
1 Ik nu, Paulus zelf, roep u op door de zachtmoedigheid en welwillendheid van Christus – ik, die volgens sommigen in uw tegenwoordigheid wel schuchter ben, maar in mijn afwezigheid flink tegen u doe –
2. ja, ik smeek u dat ik, wanneer ik aanwezig ben, niet flink hoef te doen met de vrijmoedigheid waarmee ik meen het te moeten opnemen tegen sommigen die van mening zijn dat wij naar het vlees wandelen.
3. Want al wandelen wij in het vlees, wij voeren geen strijd naar het vlees.
4. De wapens van onze strijd zijn immers niet vleselijk, maar krachtig door God, tot afbraak van bolwerken.
5. Want wij breken valse redeneringen af en elke hoogte die zich verheft tegen de kennis van God, en wij nemen elke gedachte gevangen om die te brengen tot de gehoorzaamheid aan Christus,
6. en wij staan gereed om elke ongehoorzaamheid te bestraffen, zodra uw gehoorzaamheid volkomen zal zijn.
7. Kijkt u alleen naar het uiterlijk? Als iemand er voor zichzelf van overtuigd is dat hij van Christus is, laat hij dan ook dit bij zichzelf bedenken: dat zoals hij zelf van Christus is, zo ook wij van Christus zijn.
8. Want ook als ik mij nog meer zou beroemen op onze volmacht, die de Heere ons gegeven heeft tot opbouw en niet tot uw afbraak, dan zou ik nog niet beschaamd worden.
9. Dit zeg ik om niet de schijn te wekken dat ik u door de brieven schrik wil aanjagen.
10. Want zijn brieven – zegt men – zijn wel gewichtig en krachtig, maar zijn lichamelijke aanwezigheid is zwak en zijn spreken is verachtelijk.
11. Laat zo iemand dit bedenken: zoals wij zijn in het spreken door brieven wanneer wij afwezig zijn, zo zijn wij ook in het doen wanneer wij aanwezig zijn.
2 Korinthe 2:14 En God zij dank, Die ons in Christus altijd doet triomferen en door ons de geur van Zijn kennis op iedere plaats openbaar maakt.
15. Want wij zijn voor God een aangename geur van Christus, onder hen die zalig worden en onder hen die verloren gaan;
16. voor de laatsten een doodsgeur, die leidt tot de dood, maar voor de eersten een levensgeur, die leidt tot het leven. Maar wie is tot deze dingen bekwaam?
17. Want wij zijn niet als zovelen, die handeldrijven met het Woord van God, maar als in oprechtheid, maar als vanuit God, voor Gods aangezicht, spreken wij het in Christus.
Wij zijn voor God een aangename geur van Christus, onder hen die zalig worden en onder hen die verloren gaan, voor de laatste een doodsgeur tot de dood, maar voor de eerste een levensgeur tot leven. Maar wie is tot deze dingen bekwaam?
2 Korinthe 5
17. Daarom, als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, alles is nieuw geworden.
18. En dit alles is uit God, Die ons met Zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening van de verzoening gegeven heeft.
19. God was het namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende, en aan hen hun overtredingen niet toerekende; en Hij heeft het woord van de verzoening in ons gelegd.
1. En als medearbeiders van God roepen wij u er ook toe op de genade van God niet tevergeefs ontvangen te hebben.
2. Want Hij zegt: In de tijd van het welbehagen heb Ik U verhoord, en op de dag van het heil heb Ik U geholpen. Zie, nu is het de tijd van het welbehagen, zie, nu is het de dag van het heil!
1. En als medearbeiders van God roepen wij u er ook toe op de genade van God niet tevergeefs ontvangen te hebben.
2. Want Hij zegt: In de tijd van het welbehagen heb Ik U verhoord, en op de dag van het heil heb Ik U geholpen. Zie, nu is het de tijd van het welbehagen, zie, nu is het de dag van het heil!
9. U bent bedroefd geweest overeenkomstig de wil van God, zodat u in geen enkel opzicht door ons schade hebt geleden, 10. want de droefheid die overeenkomstig de wil van God is, brengt een onberouwelijke bekering tot zaligheid teweeg, maar de droefheid van de wereld brengt de dood teweeg.
11. Want zie, juist dit, dat u overeenkomstig de wil van God bedroefd bent geworden, wat een grote inzet heeft dat in u teweeggebracht! Ja, wat een verdediging, ja, wat eenverontwaardiging, ja, wat een vrees, ja, wat een vurig verlangen, ja, wat een ijver, ja, wat eenbestraffing! In alles hebt u bewezen zelf rein te zijn in deze zaak.
18. De schrijver Safan maakte het volgende aan de koning bekend: De priester Hilkia heeft mij een boek gegeven. En Safan las eruit voor in de tegenwoordigheid van de koning. 19. Het gebeurde nu, toen de koning de wetswoorden hoorde, dat hij zijn kleren scheurde. 20. Toen gaf de koning de volgende opdracht…: 21. Ga de HEERE raadplegen, voor mij en voor wie overgebleven zijn in Israël en in Juda, over de woorden van dit boek die gevonden is. Want de grimmigheid van de HEERE die over ons is uitgegoten, is groot, omdat onze vaderen het woord van de HEERE niet nauwlettend in acht genomen hebben, overeenkomstig alles wat in dit boek geschreven is.
22. Toen ging Hilkia met hen die de koning gestuurd had, naar de profetes Hulda, de vrouw van Sallum, de beheerder van de priesterkleding – zij woonde in Jeruzalem, in het nieuwe gedeelte – en zij spraken met haar overeenkomstig die opdracht.
23-25. Hulda zei tegen hen: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Zeg tegen de man die u naar Mij toe gestuurd heeft: Zo zegt de HEERE: Zie, Ik ga onheil over deze plaats brengen en over de inwoners ervan, namelijk al de vervloekingen die in de boekrol beschreven zijn die men in de tegenwoordigheid van de koning van Juda gelezen heeft, … daarom zal Mijn grimmigheid uitgegoten worden over deze plaats en niet uitgeblust worden.
26-27. Maar tegen de koning van Juda, die u gestuurd heeft om de HEERE te raadplegen, tegen hem moet u dit zeggen: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Wat betreft de woorden die u gehoord hebt, omdat uw hart week geworden is en u zich voor het aangezicht van God vernederd hebt, toen u Zijn woorden hoorde tegen deze plaats en de inwoners ervan, en u zich voor Mijn aangezicht vernederd hebt, u uw kleren gescheurd hebt en voor Mijn aangezicht gehuild hebt, daarom heb Ík u ook verhoord, spreekt de HEERE.
28. Zie, Ik ga u met uw vaderen verenigen en u zult met vrede in uw graf bijgezet worden. Uw ogen zullen al het onheil dat Ik over deze plaats en over de inwoners ervan ga brengen, niet zien.
Daarop brachten zij de koning verslag uit. 29. Toen stuurde de koning boden, en verzamelde al de oudsten van Juda en Jeruzalem.30. De koning ging naar het huis van de HEERE, en heel het volk, van de grootste tot de kleinste. En hij las ten aanhoren van hen al de woorden van het boek van het verbond dat in het huis van de HEERE gevonden was.
2 Kronieken 6:12 Toen ging Salomo voor het altaar van de HEERE staan, tegenover heel de gemeente van Israël, en hij spreidde zijn handen uit.
13. Salomo had namelijk een koperen podium gemaakt, en had het in het midden van de voorhof neergezet; zijn lengte was vijf el, zijn breedte vijf el, en zijn hoogte drie el. Hij ging daarop staan, en knielde op zijn knieën neer tegenover heel de gemeente van Israël, en hij spreidde zijn handen uit naar de hemel,
14. en zei: HEERE, God van Israël, er is geen God zoals U, in de hemel of op de aarde, Die het verbond en de goedertierenheid houdt tegenover Uw dienaren, die met heel hun hart wandelen voor Uw aangezicht,
15. Die Zich tegenover Uw dienaar, mijn vader David, gehouden hebt aan wat U tot hem had gesproken. Want met Uw mond sprak U, en dat hebt U met Uw hand vervuld, zoals het op deze dag is.
17. Nu dan, HEERE, God van Israël, laat toch Uw woord, dat U tot Uw dienaar, tot David, sprak, bewaarheid worden.
18. Maar zou God werkelijk bij de mensen op de aarde wonen? Zie, de hemel, ja, de allerhoogste hemel, kan U niet bevatten, hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb!
19. Schenk dan aandacht aan het gebed van Uw dienaar en aan zijn smeekbede, HEERE, mijn God, door te luisteren naar het roepen en naar het gebed dat Uw dienaar voor Uw aangezicht bidt.
20. Laten Uw ogen open zijn, dag en nacht, over dit huis, over deze plaats, waarvan U hebt gezegd dat U daar Uw Naam zou vestigen, om te luisteren naar het gebed dat Uw dienaar op deze plaats zal bidden.
21. Luister dan naar de smeekbeden van Uw dienaar en Uw volk Israël, die zij op deze plaats zullen bidden. En U, luister vanuit Uw woonplaats, uit de hemel, ja luister, en vergeef.
22. Wanneer iemand tegen zijn naaste zondigt en deze hem een eed oplegt, zodat hij een vervloeking over zichzelf afroept, en deze eed voor Uw altaar in dit huis komt,
23. luistert Ú dan uit de hemel, grijp in, en spreek recht over Uw dienaren, door de schuldige zijn weg te vergelden en zijn weg op zijn eigen hoofd te doen neerkomen, door de rechtvaardige rechtvaardig te verklaren, en hem overeenkomstig zijn gerechtigheid te vergelden.
24. Wanneer Uw volk Israël door de vijand wordt verslagen, omdat zij tegen U hebben gezondigd, en zij zich bekeren, Uw Naam belijden en voor Uw aangezicht in dit huis zullen bidden en smeken,
25. luistert Ú dan uit de hemel, en vergeef de zonde van Uw volk Israël, en breng hen terug naar het land dat U hun en hun vaderen gegeven hebt.
42. HEERE God, wijs het gebed van Uw gezalfde niet af. Denk aan Uw blijken van goedertierenheid aan David, Uw dienaar.
1. Simeon Petrus, een dienstknecht en apostel van Jezus Christus, aan hen die een even kostbaar geloof ontvangen hebben als wij, door de gerechtigheid van onze God en Zaligmaker, Jezus Christus:
2. moge genade en vrede voor u vermeerderd worden door de kennis van God en van Jezus, onze Heere.
3. Immers, Zijn Goddelijke kracht heeft ons alles geschonken wat tot het leven en de godsvrucht behoort, door de kennis van Hem Die ons geroepen heeft door Zijn heerlijkheid en Zijn deugd.
4. Daardoor heeft Hij ons de grootste en kostbare beloften geschonken, opdat u daardoor deel zou krijgen aan de Goddelijke natuur, nadat u het verderf, dat er door de begeerte in de wereld is, ontvlucht bent.
5. En daarom moet u zich er met alle inzet op toeleggen om aan uw geloof deugd toe te voegen, aan de deugd kennis,
6. aan de kennis zelfbeheersing, aan de zelfbeheersing volharding, aan de volharding godsvrucht,
7. aan de godsvrucht broederliefde en aan de broederliefde liefde voor iedereen.
8. Want als deze dingen bij u aanwezig zijn en toenemen, zullen ze u niet doelloos en onvruchtbaar laten wat de kennis van onze Heere Jezus Christus betreft.
9. Immers, bij wie deze dingen niet aanwezig zijn, die is blind en kortzichtig, omdat hij de reiniging van zijn vroegere zonden vergeten is.
10. Daarom, broeders, beijver u des te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want als u dat doet, zult u nooit struikelen.
11. Want zo zal u in rijke mate de toegang worden verleend tot het eeuwig Koninkrijk van onze Heere en Zaligmaker, Jezus Christus.
12. Daarom zal ik niet nalaten u altijd aan deze dingen te herinneren, hoewel u ze weet en in de waarheid, die bij u is, versterkt bent.
16. Want wij zijn geen kunstig bedachte verzinsels gevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Heere Jezus Christus bekendmaakten, maar wij zijn ooggetuigen geweest van Zijn majesteit.
17. Want Hij heeft van God de Vader eer en heerlijkheid ontvangen, toen een stem als deze van de verheven heerlijkheid tot Hem kwam: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb.
18. En deze stem hebben wij gehoord, toen deze vanuit de hemel kwam, terwijl wij met Hem op de heilige berg waren.
19. En wij hebben het profetische woord, dat vast en zeker is, en u doet er goed aan daarop acht te slaan als op een lamp die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw hart.
20. Dit moet u allereerst weten, dat geen enkele profetie van de Schrift een eigenmachtige uitleg toelaat;
21. want de profetie is destijds niet voortgebracht door de wil van een mens, maar heilige mensen van God, door de Heilige Geest gedreven, hebben gesproken.
2 Petrus 3:10 Maar de dag van de Heere zal komen als een dief in de nacht. Dan zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen brandend vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen verbranden.
11. Als deze dingen dus allemaal vergaan, hoedanig behoort u dan te zijn in heilige levenswandel en in godsvrucht;
12. u, die de komst van de dag van God verwacht en daarnaar verlangt, de dag waarop de hemelen, door vuur aangestoken, zullen vergaan en de elementen brandend zullen wegsmelten.
13. Maar wij verwachten, overeenkomstig Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont.
2 Thessalonicenzen 2
16. Onze Heere Jezus Christus Zelf en onze God en Vader, Die ons heeft liefgehad en ons een eeuwige troost en goede hoop gegeven heeft uit genade,
17. moge uw harten vertroosten en u in elk goed woord en werk versterken.
2. In die dagen was ik, Daniël, drie volle weken aan het rouwen.
4. Op de vierentwintigste dag van de eerste maand bevond ik mij aan de oever van de grote rivier, dat is de Tigris.
5. Ik sloeg mijn ogen op en zag, en zie, er was een Man, gekleed in linnen, Zijn heupen omgord met het fijne goud uit Ufaz.
11. Hij zei tegen mij: Daniël, zeer gewenste man, let op de woorden die ik tot u spreken zal en ga staan waar u stond, want nú ben ik tot u gezonden. Toen hij dat woord tot mij sprak, ging ik bevend staan.
12. Toen zei hij tegen mij: Wees niet bevreesd, Daniël, want vanaf de eerste dag dat u zich er met heel uw hart op toelegde om inzicht te krijgen en om u te verootmoedigen voor het aangezicht van uw God, zijn uw woorden gehoord, en omwille van uw woorden ben ik gekomen.
13. De vorst van het koninkrijk Perzië stond eenentwintig dagen tegenover mij, maar zie, Michaël, een van de voornaamste vorsten, kwam om mij te helpen toen ik daar achterbleef bij de koningen van Perzië.
14. Ik ben gekomen om u inzicht te laten krijgen in wat uw volk in later tijd zal overkomen, want er is nog een visioen voor die dagen.
20. Toen zei hij: Weet u waarom ik naar u toe ben gekomen? Nu zal ik terugkeren om tegen de vorst van Perzië te strijden. En zodra ik vertrokken ben, zie, dan zal de vorst van Griekenland komen.
21. Ik zal u echter vertellen wat is opgetekend in het boek van de waarheid – al maakt niet één zich met mij sterk tegen hen, behalve uw vorst Michaël.
Herziene Statenvertaling
1 Nu dan, Israël, luister naar de verordeningen en de bepalingen die ik u leer te doen; opdat u leeft en u het land dat de HEERE, de God van uw vaderen, u geeft, binnengaat en in bezit neemt.
2. U mag aan het woord dat ik u gebied, niets toevoegen en er ook niets van afdoen, opdat u de geboden van de HEERE, uw God, die ik u gebied, in acht neemt.
3. Uw ogen hebben gezien wat de HEERE gedaan heeft vanwege Baäl-Peor: dat de HEERE, uw God, iedereen die achter Baäl-Peor aan ging, uit uw midden weggevaagd heeft.
4. U daarentegen, die zich aan de HEERE, uw God, vastgehouden hebt, bent heden allemaal nog in leven.
Deuteronomium 4
29. Dan zult u daar de HEERE, uw God, zoeken en u zult Hem vinden, als u Hem met heel uw hart en met heel uw ziel zoekt.
30. Wanneer u in benauwdheid zult zijn en al deze dingen u getroffen hebben, in later tijd, dan zult u terugkeren naar de HEERE, uw God, en Zijn stem gehoorzamen.
31. Want de HEERE, uw God, is een barmhartig God; Hij zal u niet loslaten, en u niet te gronde richten; Hij zal het verbond met uw vaderen, dat Hij onder ede met hen gesloten heeft, niet vergeten.
De kernzin van het Shema in het Hebreeuws is: שמע ישראל יהוה אלהינו יהוה אחד, hetgeen wordt uitgesproken als: Sjema Israel, Adonai Elo-hénoe, Adonai echád
4 Luister, Israël! De HEERE, onze God, de HEERE is één!
5. Daarom zult u de HEERE, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw kracht.
6. Deze woorden, die ik u heden gebied, moeten in uw hart zijn.
7. U moet ze uw kinderen inprenten en erover spreken, als u in uw huis zit en als u over de weg gaat, als u neerligt en als u opstaat.
8. U moet ze als een teken op uw hand binden en ze moeten als een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn.
9. U moet ze op de deurposten van uw huis en op uw poorten schrijven.
Deuteronomium 7:6
U bent een heilig volk voor de HEERE, uw God. De HEERE, uw God, heeft ú uitgekozen uit alle volken op de aardbodem om voor Hem tot een volk te zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is.
Psalm 33:12
1. Een psalm van David. De HEERE is mijn Herder, mij ontbreekt niets.
2. Hij doet mij neerliggen in grazige weiden, Hij leidt mij zachtjes naar stille wateren.
3. Hij verkwikt mijn ziel,Hij leidt mij in het spoor van de gerechtigheid, omwille van Zijn Naam.
4. Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood, ik zou geen kwaad vrezen, want U bent met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.
5. U maakt voor mij de tafel gereed voor de ogen van mijn tegenstanders; U zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over.
6. Ja, goedheid en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven. Ik zal in het huis van de HEERE blijven tot in lengte van dagen.
3 Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegen in de hemelse gewesten in Christus,
4. omdat Hij ons vóór de grondlegging van de wereld in Hem uitverkoren heeft, opdat wij heilig en smetteloos voor Hem zouden zijn in de liefde.
8 Uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God; 9. niet uit werken, opdat niemand zou roemen.
10. Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus om goede werken te doen, die God van tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.
Efeze 3
14. Om deze reden buig ik mijn knieën voor de Vader van onze Heere Jezus Christus, 15. naar Wie elk geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt, 16. opdat Hij u geeft, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de innerlijke mens, 17. opdat Christus door het geloof in uw harten woont en u in de liefde geworteld en gefundeerd bent, 18. opdat u ten volle zou kunnen begrijpen, met alle heiligen, wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is, 19. en u de liefde van Christus zou kennen, die de kennis te boven gaat, opdat u vervuld zou worden tot heel de volheid van God.
20. Hem nu Die bij machte is te doen ver boven alles wat wij bidden of denken, overeenkomstig de kracht die in ons werkzaam is, 21. Hem zij de heerlijkheid in de gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot in alle eeuwigheid. Amen.
10. Verder, mijn broeders, word gesterkt in de Heere en in de sterkte van Zijn macht.
11. Bekleed u met de hele wapenrusting van God, opdat u stand kunt houden tegen de listige verleidingen van de duivel, 12. want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis van dit tijdperk, tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten.
13. Neem daarom de hele wapenrusting van God aan, opdat u weerstand kunt bieden op de dag van het kwaad, en na alles gedaan te hebben, stand kunt houden.
14. Houd dan stand, uw middel omgord met de waarheid,
en bekleed met het borstharnas van de gerechtigheid,
15. en de voeten geschoeid met bereidheid van het Evangelie van de vrede.
16. Neem bovenal het schild van het geloof op, waarmee u alle vurige pijlen van de boze zult kunnen uitblussen.
17. En neem de helm van de zaligheid
en het zwaard van de Geest, dat is Gods Woord, 18. terwijl u bij elke gelegenheid met alle gebed en smeking bidt in de Geest en daarin waakzaam bent met alle volharding en smeking voor alle heiligen.
19. Bid ook voor mij, opdat mij het woord gegeven wordt bij het openen van mijn mond, om met vrijmoedigheid het geheimenis van het Evangelie bekend te maken, 20. waarvan ik een gezant ben in ketenen, opdat ik daarin vrijmoedig mag spreken, zoals ik moet spreken.
1. Toen sprak de HEERE tot Mozes:
2. Spreek tot de Israëlieten en zeg dat zij terugkeren en hun kamp opslaan voor Pi-Hachiroth, tussen Migdol en de zee, voor Baäl-Zefon. Daartegenover moet u uw kamp opslaan, bij de zee.
3. De farao zal dan van de Israëlieten zeggen: Zij zijn in het land verdwaald. De woestijn heeft hen ingesloten.
4. En Ik zal het hart van de farao verharden, zodat hij hen achtervolgt. Dan zal Ik ten koste van de farao en ten koste van heel zijn leger geëerd worden, zodat de Egyptenaren zullen weten dat Ik de HEERE ben. En zo deden zij.
5. Toen de koning van Egypte verteld werd dat het volk gevlucht was, keerde het hart van de farao en zijn dienaren zich tegen het volk, en zij zeiden: Hoe hebben we dit kunnen doen, dat wij Israël uit onze dienst hebben laten gaan?
6. Hij spande zijn strijdwagen in en nam zijn volk met zich mee.
7. Hij nam ook zeshonderd van de beste strijdwagens mee, ja, alle strijdwagens van Egypte, met op elk daarvan officieren.
8. Want de HEERE verhardde het hart van de farao, de koning van Egypte, zodat hij de Israëlieten achtervolgde. Maar de Israëlieten waren door een opgeheven hand geleid.
9. De Egyptenaren, met al de paarden en strijdwagens van de farao, en zijn ruiters, en zijn leger achtervolgden hen en haalden hen in waar zij hun kamp hadden opgeslagen, bij de zee, bij Pi-Hachiroth, voor Baäl-Zefon.
10. Toen de farao dichtbij gekomen was, sloegen de Israëlieten hun ogen op, en zie, de Egyptenaren trokken achter hen aan. Toen werden de Israëlieten zeer bevreesd en riepen tot de HEERE,
11. en zij zeiden tegen Mozes: Waren er in Egypte geen graven, dat u ons hebt meegenomen om in de woestijn te sterven? Hoe hebt u dit met ons kunnen doen door ons uit Egypte te leiden?
12. Was dit niet wat wij in Egypte al tegen u zeiden: Laat ons met rust, laten wij de Egyptenaren maar dienen? Want het is beter voor ons de Egyptenaren te dienen dan in de woestijn te sterven.
13. Maar Mozes zei tegen het volk: Wees niet bevreesd, houd stand, zie het heil van de HEERE dat Hij vandaag nog voor u zal bewerken! Want de Egyptenaren die u vandaag ziet, zult u tot in eeuwigheid niet meer terugzien.
14. De HEERE zal voor u strijden, en ú moet stil zijn.
15. Toen zei de HEERE tegen Mozes: Wat roept u tot Mij? Spreek tot de Israëlieten en zeg dat zij opbreken.
Exodus 19
5. Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij.
6. U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die u tot de Israëlieten moet spreken.
Exodus 3:1 En Mozes hoedde het kleinvee van zijn schoonvader Jethro, de priester van Midian. Hij dreef het kleinvee tot voorbij de woestijn, en hij kwam bij de berg van God, de Horeb.
2. En de Engel van de HEERE verscheen hem in een vuurvlam uit het midden van een doornstruik. Hij keek toe, en zie, de doornstruik brandde in het vuur, maar de doornstruik werd niet verteerd.
3. Mozes zei: Laat ik nu naar dat indrukwekkende verschijnsel gaan kijken, waarom de doornstruik niet verbrandt.
4. Toen de HEERE zag dat hij ging kijken, riep God tot hem uit het midden van de doornstruik en zei: Mozes, Mozes! Hij zei: Zie, hier ben ik!
5. En Hij zei: Kom hier niet dichterbij. Doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats waarop u staat, is heilige grond.
6. Hij zei verder: Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes bedekte zijn gezicht, want hij was bevreesd God aan te kijken.
7. De HEERE zei: Ik heb duidelijk de onderdrukking van Mijn volk, dat in Egypte is, gezien en heb hun geschreeuw om hulp vanwege hun slavendrijvers gehoord. Voorzeker, Ik ken hun leed.
8. Daarom ben Ik neergekomen om het volk te redden uit de hand van de Egyptenaren, en het te leiden uit dit land naar een goed en ruim land, naar een land dat overvloeit van melk en honing, naar het gebied van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten.
9. Nu dan, zie, het geschreeuw om hulp van de Israëlieten is tot Mij gekomen. En Ik heb ook de onderdrukking gezien waarmee de Egyptenaren hen onderdrukken.
10. Nu dan, ga op weg. Ik zal u naar de farao zenden, en u zult Mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte leiden.
11. Mozes zei echter tegen God: Wie ben ik, dat ik naar de farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden?
12. En Hij zei: Voorzeker, Ik zal met u zijn, en dit zal voor u het teken zijn dat Ík u gezonden heb: Als u het volk uit Egypte geleid hebt, zult u God dienen op deze berg.
13. En Mozes zei tegen God: Zie, wanneer ik bij de Israëlieten kom en tegen hen zeg: De God van uw vaderen heeft mij naar u toe gezonden, en zij mij zeggen: Wat is Zijn Naam? Wat moet ik dan tegen hen zeggen?
14. En God zei tegen Mozes: IK BEN DIE IK BEN. Ook zei Hij: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: IK BEN heeft mij naar u toe gezonden.
15. Toen zei God verder tegen Mozes: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: De HEERE, de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob, heeft mij naar u toe gezonden. Dit is voor eeuwig Mijn Naam, dit is Mijn Naam ter gedachtenis, van generatie op generatie.
16. Ga, verzamel de oudsten van Israël en zeg tegen hen: De HEERE, de God van uw vaderen, is aan mij verschenen, de God van Abraham, Izak en Jakob. Hij zei: Ik heb zeker naar u omgezien en naar wat u in Egypte wordt aangedaan.
17. Daarom heb Ik gezegd: Ik zal u uit de onderdrukking van Egypte leiden naar het land van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten, naar het land dat overvloeit van melk en honing.
18. Dan zullen zij naar uw stem luisteren, en u zult gaan, u en de oudsten van Israël, naar de koning van Egypte, en u moet tegen hem zeggen: De HEERE, de God van de Hebreeën, is naar ons toe gekomen. Nu dan, laat ons toch drie dagreizen ver de woestijn intrekken, opdat wij de HEERE, onze God, offers brengen.
19. Maar Ík weet dat de koning van Egypte u niet zal laten gaan, ook niet door een sterke hand.
20. Daarom zal Ik Mijn hand uitstrekken en Egypte treffen met al Mijn wonderen die Ik te midden daarvan doen zal. Daarna zal hij u laten gaan.
21. En Ik zal dit volk genade geven in de ogen van de Egyptenaren. En het zal gebeuren dat u, als u weggaat, niet met lege handen gaat.
22. Elke vrouw moet aan haar buurvrouw en aan haar huisgenote zilveren en gouden voorwerpen vragen, en kleren, die u uw zonen en dochters te dragen moet geven. Zo zult u Egypte beroven.
18 Toen zei Mozes: Toon mij toch Uw heerlijkheid!
19. Maar Hij zei: Ík zal al Mijn goedheid bij u voorbij laten komen, en in uw aanwezigheid zal Ik de Naam van de HEERE uitroepen, maar Ik zal genadig zijn voor wie Ik genadig zal zijn, en Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontfermen zal.
20. Hij zei verder: U zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven.
Ezechiël 11:14 Toen kwam het woord van de HEERE tot mij:
19. Ik zal hun één hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit hun vlees wegdoen en hun een hart van vlees geven,
20. zodat zij in Mijn verordeningen gaan en Mijn bepalingen in acht nemen en die houden. Dan zullen zij Mij een volk zijn, en zal Ík hun een God zijn.
21. Maar wat betreft het hart van hen die het hart van hun afschuwelijke afgoden en hun gruweldaden navolgen, hun eigen weg zal Ik op hun hoofd doen neerkomen, spreekt de Heere HEERE.
22. Daarna hieven de cherubs hun vleugels op, en de wielen verhieven zich tegelijk met hen. En de heerlijkheid van de God van Israël was vanboven over hen.
23. Toen steeg de heerlijkheid van de HEERE op uit het midden van de stad en bleef op de berg staan die ten oosten van de stad lag.
1. Het woord van de HEERE kwam tot mij: 2. Mensenkind, profeteer tegen de herders van Israël, profeteer, en zeg tegen hen, tegen die herders: Zo zegt de Heere HEERE: Wee de herders van Israël die zichzelf weiden! Moeten de herders niet de schapen weiden?
11. Want zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Zelf naar Mijn schapen vragen en naar ze op zoek gaan.
15. Ik zal Zelf Mijn schapen weiden en Ik zal ze Zelf doen neerliggen, spreekt de Heere HEERE. 16. Het verlorene zal Ik zoeken, het afgedwaalde zal Ik terugbrengen, het gebrokene zal Ik verbinden, en het zieke zal Ik versterken, maar het welgedane en het sterke zal Ik wegvagen. Ik zal ze weiden zoals het hoort.
20. Daarom, zo zegt de Heere HEERE tegen hen: Zie, Ik zal Zelf oordelen tussen het vette schaap en het magere schaap, 21. omdat u al het zwakke met flank en schouder wegduwt en met uw hoorns stoot, totdat u ze naar buiten toe verspreid hebt. 22. Ik zal Mijn schapen verlossen, zodat ze niet meer tot een prooi zullen zijn. Ik zal oordelen tussen schaap en schaap. 23. Ik zal over hen één Herder doen opstaan en Die zal ze weiden: Mijn Knecht David. Híj zal ze weiden en Híj zal een Herder voor ze zijn. 24. En Ik, de HEERE, zal een God voor ze zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst zijn in hun midden. Ík, de HEERE, heb gesproken. 25. Ik zal een verbond van vrede met ze sluiten en de wilde dieren uit het land wegdoen. Ze zullen onbezorgd wonen in de woestijn en slapen in de wouden.
20 Beloften van Hoop!
Ezechiël 38
18. Op die dag zal het gebeuren, op de dag dat Gog over het land van Israël komt, spreekt de Heere HEERE, dat Mijn grimmigheid in Mijn neus zal opstijgen.
19. Want in Mijn na-ijver, in het vuur van Mijn verbolgenheid, heb Ik gesproken: Voorwaar, op die dag zal een zware aardbeving het land van Israël treffen!
20. De vissen in de zee, de vogels in de lucht, de dieren van het veld, al de kruipende dieren die op de aardbodem kruipen, en alle mensen die op de aardbodem zijn, zullen voor Mijn aangezicht beven. De bergen zullen omvergehaald worden, de bergwanden zullen instorten en alle muren zullen op de grond neervallen.
21. Op al Mijn bergen zal Ik een zwaard tegen hem oproepen, spreekt de Heere HEERE. Ieders zwaard zal tegen zijn broeder zijn.
22. Ik zal met hem een rechtszaak voeren door pest en door bloed. Ik zal een alles wegspoelende regen, en hagelstenen, vuur en zwavel op hem doen regenen, op zijn troepen en op de vele volken die met hem zijn.
23. Zo zal Ik Mijn grootheid tonen en Mij heiligen en voor de ogen van vele heidenvolken bekend worden. Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.
Ezechiël 39
8. Zie, het komt en zal gebeuren, spreekt de Heere HEERE. Dit is de dag waarover Ik gesproken heb.
11. Op die dag zal het gebeuren dat Ik Gog daar in Israël een plaats voor een graf zal geven, het dal van de reizigers, dat reizigers de weg verspert, ten oosten van de zee. Daar zullen zij Gog en heel zijn menigte begraven en zullen het noemen: Dal van de menigte van Gog.
12. Het huis van Israël zal hen begraven om het land te reinigen, zeven maanden lang.
13. Heel de bevolking van het land zal begraven. En het zal hun tot een naam zijn op de dag dat Ik Mijzelf verheerlijk, spreekt de Heere HEERE.
14. Ook zullen zij mannen afzonderen die voortdurend met de reizigers door het land trekken en hen die op het land achtergebleven zijn, begraven om het land te reinigen. Na verloop van zeven maanden moeten zij op onderzoek uitgaan.
15. En als de reizigers door het land trekken en iemand een menselijk bot ziet, moet hij er een merkteken bij zetten, totdat de doodgravers het begraven hebben in het Dal van de menigte van Gog.
Filippenzen 2
13. Het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen.
Filippenzen 3:13 Broeders, ikzelf denk niet dat ik het gegrepen heb,
14. maar één ding doe ik: vergetend wat achter is, mij uitstrekkend naar wat voor is, jaag ik naar het doel: de prijs van de roeping van God, die van boven is, in Christus Jezus.
15. Laten wij dan, voor zover wij geestelijk volwassen zijn, deze gezindheid hebben; en als u iets anders gezind bent, ook dat zal God u openbaren.
16. Maar tot zover wij gekomen zijn, laten wij naar dezelfde regel wandelen, laten wij eensgezind zijn.
5. Laat daarom die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was,
6. Die, terwijl Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn,
7. maar Zichzelf ontledigd heeft door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden.
8. En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood.
Galaten 1:16 Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, ging ik meteen niet te rade bij vlees en bloed, 17. en ging ik ook niet naar Jeruzalem, naar hen die al vóór mij apostel waren; maar ik vertrok naar Arabië en keerde weer terug naar Damascus. 18. Daarna, drie jaar later, ging ik naar Jeruzalem om Petrus te bezoeken, en ik bleef vijftien dagen bij hem.
20. Ik ben met Christus gekruisigd; en niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij; en voor zover ik nu in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven.
Wij weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken van de wet, maar door het geloof in Jezus Christus
Galaten 3:19 Waartoe dient dan de wet? Zij is eraan toegevoegd omwille van de overtredingen, totdat het Nageslacht zou gekomen zijn aan Wie het beloofd was; en zij is door engelen in de hand van de middelaar beschikt.
20. En de middelaar is niet middelaar van één partij, maar God is één.
Galaten 5:1 Sta dan vast in de vrijheid waarmee Christus ons vrijgemaakt heeft, en laat u niet weer met een juk van slavernij belasten.
2. Zie, ik, Paulus, zeg u dat, als u zich laat besnijden, Christus u van geen nut zal zijn.
3. En nogmaals betuig ik aan ieder mens die zich laat besnijden, dat hij verplicht is de hele wet te onderhouden.
4. U bent van Christus losgeraakt, u die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; en daarmee bent u uit de genade gevallen.
5. Want wij verwachten door de Geest, uit het geloof, de hoop van de gerechtigheid.
6. In Christus Jezus heeft namelijk niet het besneden zijn enige kracht, en ook niet het onbesneden zijn, maar het geloof, dat door de liefde werkzaam is.
7. U liep zo goed; wie heeft u verhinderd de waarheid te blijven gehoorzamen?
8. Deze overreding is niet afkomstig van Hem Die u roept.
9. Een beetje zuurdeeg doorzuurt het hele deeg.
10. Ik vertrouw van u in de Heere dat u niet anders gezind zult zijn; maar hij die u in verwarring brengt, zal het oordeel dragen, wie hij ook is.
11. Maar ik, broeders, als ik nog de besnijdenis verkondig, waarom word ik dan nog vervolgd? Dan is immers het struikelblok van het kruis tenietgedaan.
12. Lieten zij die u opruien, zich maar afsnijden!
13. Want u bent tot vrijheid geroepen, broeders, alleen niet tot die vrijheid die aanleiding geeft aan het vlees; maar dien elkaar door de liefde.
14. Want de hele wet wordt in één woord vervuld, namelijk hierin: U zult uw naaste liefhebben als uzelf.
15. Maar als u elkaar bijt en verslindt, pas dan op dat u niet door elkaar verteerd wordt.
16. Maar ik zeg: Wandel door de Geest en u zult zeker de begeerte van het vlees niet volbrengen.
17. Want het vlees begeert tegen de Geest in, en de Geest tegen het vlees in; en die staan tegenover elkaar, zodat u niet doet wat u zou willen.
18. Als u echter door de Geest geleid wordt, bent u niet onder de wet.
19. Het is bekend wat de werken van het vlees zijn, namelijk overspel, hoererij, onreinheid, losbandigheid,
20. afgoderij, toverij, vijandschappen, ruzie, afgunst, woede-uitbarstingen, egoïsme, onenigheid, afwijkingen in de leer,
21. jaloersheid, moord, dronkenschap, zwelgpartijen, en dergelijke; waarvan ik u voorzeg, zoals ik ook al eerder gezegd heb, dat wie zulke dingen doen, het Koninkrijk van God niet zullen beërven.
22. De vrucht van de Geest is echter: liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.
23. Daartegen richt de wet zich niet.
24. Maar wie van Christus zijn, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd.
25. Als wij door de Geest leven, laten wij dan ook door de Geest wandelen.
26. Laten wij geen mensen met eigendunk worden, elkaar niet uitdagen en benijden.
27. En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen.
2. En de vrouw zei tegen de slang: Van de vrucht van de bomen in de hof mogen wij eten,
3. maar van de vrucht van de boom die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: U mag daarvan niet eten en hem niet aanraken, anders sterft u.
4. Toen zei de slang tegen de vrouw: U zult zeker niet sterven.
23. Daarom zond de HEERE God hem weg uit de hof van Eden, om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was.
24. Hij verdreef de mens, en plaatste ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een vlammend zwaard, dat heen en weer bewoog, om de weg naar de boom des levens te bewaken.
8. En zij hoorden de stem van de HEERE God, Die in de hof wandelde, bij de wind in de namiddag. Toen verborgen Adam en zijn vrouw zich voor het aangezicht van de HEERE God te midden van de bomen in de hof.
Genesis 32:1 Ook Jakob ging zijns weegs en engelen van God ontmoetten hem. 2. Toen hij hen zag, zei Jakob: Dit is een leger van God! Daarom gaf hij die plaats de naam Mahanaïm.
3. En Jakob stuurde boden voor zich uit naar zijn broer Ezau, naar het land Seïr, het gebied van Edom.
6. De boden kwamen terug bij Jakob en zeiden: Wij zijn bij uw broer, bij Ezau, aangekomen, en nu komt hij u tegemoet, met vierhonderd man bij zich. 7. Toen werd Jakob erg bang
9. En Jakob sprak tot God: HEERE, Die tegen mij gezegd heeft: Keer terug naar uw land en uw familiekring, en Ik zal u weldoen – 10. ik ben te onbeduidend voor al de blijken van goedertierenheid en al de trouw die U Uw dienaar bewezen hebt. Immers, slechts met mijn staf ben ik de Jordaan hier overgestoken en nu ben ik tot twee kampen uitgegroeid! 11. Red mij toch uit de hand van mijn broer, uit de hand van Ezau; want ik ben bevreesd voor hem; anders zal hij komen en mij en de moeders samen met hun kinderen neerslaan!
22 Diezelfde nacht stond hij op, nam zijn twee vrouwen, zijn twee slavinnen en zijn elf kinderen, en stak de doorwaadbare plaats van de Jabbok over. 23. Hij nam hen mee en liet hen de beek oversteken. Alles wat hij had, liet hij oversteken.
24. Maar Jakob bleef alleen achter, en een Man worstelde met hem, totdat de dageraad aanbrak. 25. En toen de Man zag dat Hij hem niet kon overwinnen, raakte Hij zijn heupgewricht aan, zodat het heupgewricht van Jakob ontwricht raakte toen Hij met hem worstelde. 26. En Hij zei: Laat Mij gaan, want de dageraad is aangebroken. Maar hij zei: Ik zal U niet laten gaan, tenzij U mij zegent. 27. En Hij zei tegen hem: Wat is uw naam? En hij antwoordde: Jakob. 28.Toen zei Hij: Uw naam zal voortaan niet meer Jakob luiden, maar Israël, want u hebt met God en met mensen gestreden, en hebt overwonnen. 29. Jakob vroeg daarop: Vertel mij toch Uw Naam. En Hij zei: Waarom vraagt u naar Mijn Naam? En Hij zegende hem daar. 30. En Jakob gaf die plaats de naam Pniël. Want, zei hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn leven is gered. 31. En de zon ging over hem op, toen hij door Pniël gegaan was; hij ging echter mank aan zijn heup.
32. Daarom eten de Israëlieten tot op deze dag de heupspier niet, die zich boven het heupgewricht bevindt, omdat Hij het heupgewricht van Jakob bij de heupspier had aangeraakt.
Genesis 33:1 Toen sloeg Jakob zijn ogen op en zag, en zie, daar kwam Ezau, met vierhonderd man bij zich. Hij verdeelde zijn kinderen over Lea, Rachel en zijn beide slavinnen.
8. Toen vroeg Ezau: Wat wil je met heel dat leger dieren dat ik ben tegengekomen? Hij zei: Die zijn bedoeld om genade in de ogen van mijn heer te vinden.
9. Maar Ezau zei: Ik heb veel, mijn broer. Laat wat je hebt, van jou blijven.
10. Jakob zei daarop: Nee toch, als ik toch genade in uw ogen gevonden heb, neem het geschenk uit mijn hand dan aan, want ik heb uw aangezicht gezien alsof ik het aangezicht van God zag, en u bent mij goedgezind geweest. 11. Aanvaard toch mijn geschenk, dat u gebracht is, omdat God mij dit in Zijn genade geschonken heeft, en omdat ik alles heb. Hij drong zo aan dat hij het aanvaardde.
26. En Hij zei: Laat Mij gaan, want de dageraad is aangebroken. Maar hij zei: Ik zal U niet laten gaan, tenzij U mij zegent.
11. Aanvaard toch mijn geschenk, dat u gebracht is, omdat God mij dit in Zijn genade geschonken heeft, en omdat ik alles heb. Hij drong zo aan dat hij het aanvaardde.
1. En het gebeurde, toen de mensen zich op de aardbodem begonnen te vermenigvuldigen en er dochters bij hen geboren werden,
2. dat Gods zonen de dochters van de mensen zagen dat zij mooi waren, en zij namen zich vrouwen uit allen die zij uitgekozen hadden.
3. Toen zei de HEERE: Mijn Geest zal niet voor eeuwig met de mens twisten, omdat ook hij vlees is, maar zijn dagen zullen honderdtwintig jaar zijn.
4. In die dagen, en ook daarna, waren er reuzen op de aarde, toen Gods zonen bij de dochters van de mensen waren gekomen en die kinderen voor hen baarden; dit zijn de geweldenaars van oude tijden af, mannen van naam.
5. En de HEERE zag dat de slechtheid van de mens op de aarde groot was, en dat al de gedachtespinsels van zijn hart elke dag alleen maar slecht waren.
6. Toen kreeg de HEERE er berouw over dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het bedroefde Hem in Zijn hart.
16. Mannenbroeders, dit Schriftwoord moest vervuld worden dat de Heilige Geest bij monde van David van tevoren gesproken heeft over Judas, die gids geweest is voor hen die Jezus gevangennamen;
17. want hij werd bij ons gerekend en had aan deze bediening deel gekregen.
18. Deze nu heeft met het loon van de ongerechtigheid een stuk grond verkregen, en nadat hij voorovergevallen was, barstte hij in het midden open en kwamen al zijn ingewanden naar buiten.
Zie Mattheus 27:5
Handelingen 1:6 Zij dan die samengekomen waren, vroegen Hem: Heere, zult U in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer herstellen?
7. En Hij zei tegen hen: Het komt u niet toe de tijden of gelegenheden te weten die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft,
8. maar u zult de kracht van de Heilige Geest ontvangen, Die over u komen zal; en u zult Mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde.
9. En nadat Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen.
10. En toen zij, terwijl Hij van hen wegging, hun ogen naar de hemel gericht hielden, zie, twee mannen stonden bij hen in witte kleding,
11. die ook zeiden: Galilese mannen, waarom staat u omhoog te kijken naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terugkomen als u Hem naar de hemel hebt zien gaan.
12. Toen keerden zij terug naar Jeruzalem, van de berg die de Olijfberg genoemd wordt, die vlak bij Jeruzalem is en daar een sabbatsreis vandaan ligt.
25. Hij wordt ook door mensenhanden niet gediend alsof Hij iets nodig heeft, omdat Hij Zelf aan allen het leven, de adem en alle dingen geeft.
26. En Hij maakte uit één bloed heel het menselijke geslacht om op heel de aardbodem te wonen; en Hij heeft de hun van tevoren toegemeten tijden bepaald, en de grenzen van hun woongebied, 27. opdat zij de Heere zouden zoeken, of zij Hem misschien al tastend zouden mogen vinden, hoewel Hij niet ver is van ieder van ons.
28. Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en bestaan wij; zoals ook enkelen van uw dichters gezegd hebben: Want wij zijn ook van Zijn geslacht.
9. Wanneer wij vandaag ondervraagd worden over de weldaad aan een zieke man bewezen, waardoor hij gezond geworden is,
10. laat het dan bij u allen en bij heel het volk Israël bekend zijn dat door de Naam van Jezus Christus, de Nazarener, Die u gekruisigd hebt maar Die God uit de doden opgewekt heeft, dat door Hem deze man hier gezond voor u staat.
11. Deze Jezus is de steen die door u, de bouwers, veracht werd, maar Die de hoeksteen geworden is.
12. En de zaligheid is in geen ander, want er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden.
38. Hij is het die in de woestijn tijdens de samenkomst van het volk bij de Engel was Die tot hem sprak op de berg Sinaï, en bij onze vaderen, en Hij was het die de levende woorden ontving om die aan ons door te geven.
53. U, die de wet ontvangen hebt door de dienst van engelen, hebt die niet in acht genomen!
26 En een engel van de Heere sprak tot Filippus en zei: Sta op en ga naar het zuiden, de weg op die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza, die eenzaam is.
27. En hij stond op en ging op weg; en zie, een Ethiopiër, een kamerheer en een machtig heer van de kandakè, de koningin van de Ethiopiërs, die heel haar schatkist beheerde en gekomen was om in Jeruzalem te aanbidden,
28. keerde terug, en hij zat op zijn wagen en las de profeet Jesaja.
29. En de Geest zei tegen Filippus: Ga ernaartoe en voeg u bij deze wagen.
30. En Filippus snelde ernaartoe, hoorde hem de profeet Jesaja lezen en zei: Begrijpt u ook wat u leest?
31. Maar hij zei: Hoe zou ik dat kunnen, als niemand mij de weg wijst? En hij verzocht Filippus op de wagen te klimmen en bij hem te komen zitten.
32. En het schriftgedeelte dat hij las, was dit: Hij is als een schaap naar de slachting geleid en zoals een lam stemmeloos is bij de scheerder, zo doet Hij Zijn mond niet open.
33. In Zijn vernedering is Zijn oordeel weggenomen en wie zal over Zijn geslacht vertellen? Want Zijn leven wordt van de aarde weggenomen.
34. En de kamerheer antwoordde Filippus en zei: Ik vraag u, over wie zegt de profeet dit? Over zichzelf of over iemand anders?
35. En Filippus deed zijn mond open en, uitgaande van dat Schriftwoord, verkondigde hij hem Jezus.
36. En terwijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water. En de kamerheer zei: Kijk, daar is water; wat verhindert mij gedoopt te worden?
37. En Filippus zei: Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zei: Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is.
38. En hij liet de wagen stilhouden, en zij daalden beiden af in het water, zowel Filippus als de kamerheer, en hij doopte hem.
39. En toen zij uit het water opgekomen waren, nam de Geest van de Heere Filippus weg; en de kamerheer zag hem niet meer, want hij vervolgde zijn weg met blijdschap.
Handelingen 8:26 En een engel van de Heere sprak tot Filippus en zei: Sta op en ga naar het zuiden, de weg op die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza, die eenzaam is.
27. En hij stond op en ging op weg; en zie, een Ethiopiër, een kamerheer en een machtig heer van de kandakè, de koningin van de Ethiopiërs, die heel haar schatkist beheerde en gekomen was om in Jeruzalem te aanbidden,
28. keerde terug, en hij zat op zijn wagen en las de profeet Jesaja.
29. En de Geest zei tegen Filippus: Ga ernaartoe en voeg u bij deze wagen.
30. En Filippus snelde ernaartoe, hoorde hem de profeet Jesaja lezen en zei: Begrijpt u ook wat u leest?
31. Maar hij zei: Hoe zou ik dat kunnen, als niemand mij de weg wijst? En hij verzocht Filippus op de wagen te klimmen en bij hem te komen zitten.
32. En het schriftgedeelte dat hij las, was dit: Hij is als een schaap naar de slachting geleid en zoals een lam stemmeloos is bij de scheerder, zo doet Hij Zijn mond niet open.
33. In Zijn vernedering is Zijn oordeel weggenomen en wie zal over Zijn geslacht vertellen? Want Zijn leven wordt van de aarde weggenomen.
34. En de kamerheer antwoordde Filippus en zei: Ik vraag u, over wie zegt de profeet dit? Over zichzelf of over iemand anders?
35. En Filippus deed zijn mond open en, uitgaande van dat Schriftwoord, verkondigde hij hem Jezus.
36. En terwijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water. En de kamerheer zei: Kijk, daar is water; wat verhindert mij gedoopt te worden?
37. En Filippus zei: Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zei: Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is.
38. En hij liet de wagen stilhouden, en zij daalden beiden af in het water, zowel Filippus als de kamerheer, en hij doopte hem.
39. En toen zij uit het water opgekomen waren, nam de Geest van de Heere Filippus weg; en de kamerheer zag hem niet meer, want hij vervolgde zijn weg met blijdschap.
40. Maar Filippus werd aangetroffen in Asdod; en terwijl hij het land doorging, verkondigde hij het Evangelie in alle steden, totdat hij in Caesarea kwam.
2 Het gebeurde op zekere dag, toen Eli op zijn slaapplaats lag – zijn ogen begonnen zwak te worden, zodat hij niet meer kon zien –
3. en toen ook Samuel zich te slapen gelegd had, voordat de lamp van God gedoofd werd in de tempel van de HEERE, waar de ark van God was,
4. dat de HEERE Samuel riep. En hij zei: Zie, hier ben ik.
5. Hij snelde naar Eli en zei: Zie, hier ben ik, want u hebt mij geroepen. Maar die zei: Ik heb niet geroepen, ga terug en ga weer liggen. En hij ging weg en ging weer liggen.
6. Toen riep de HEERE Samuel opnieuw; Samuel stond op, ging naar Eli en zei: Zie, hier ben ik, want u hebt mij geroepen. Hij zei echter: Ik heb niet geroepen, mijn zoon; ga terug en ga weer liggen.
7. Nu kende Samuel de HEERE nog niet; het woord van de HEERE was nog niet aan hem geopenbaard.
8. Toen riep de HEERE Samuel opnieuw, voor de derde keer, en hij stond op, ging naar Eli en zei: Zie, hier ben ik, want u hebt mij geroepen. Toen begreep Eli dat de HEERE de jongen riep.
9. Daarom zei Eli tegen Samuel: Ga weer terug en ga liggen. Wanneer het gebeurt dat Hij je roept, moet je zeggen: Spreek, HEERE, want Uw dienaar luistert. Toen ging Samuel weer terug en ging op zijn slaapplaats liggen.
10. Toen kwam de HEERE en bleef daar staan; en Hij riep zoals de andere keren: Samuel, Samuel! En Samuel zei: Spreek, want Uw dienaar luistert.
11. De HEERE zei tegen Samuel: Zie, Ik ga iets doen in Israël waarvan bij ieder die het hoort, de beide oren zullen tuiten.
Hebreeën 1
3. Hij, Die de afstraling van Gods heerlijkheid is en de afdruk van Zijn zelfstandigheid, Diealle dingen draagt door Zijn krachtig woord, heeft, nadat Hij de reiniging van onze zonden door Zichzelf tot stand had gebracht, Zich gezet aan de rechterhand van de Majesteit in de hoogste hemelen.
30. Wij kennen immers Hem Die gezegd heeft: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. En verder: De Heere zal Zijn volk oordelen.
31. Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God.
32. Maar herinner u de dagen van weleer, waarin u, nadat u verlicht was, veel strijd in het lijden hebt verdragen.
Hebreeën 12:6-7 Want de Heere bestraft wie Hij liefheeft, en Hij geselt iedere zoon die Hij aanneemt. Als u bestraffing verdraagt, behandelt God u als kinderen. Want welk kind is er dat niet door zijn vader bestraft wordt? Maar als u zonder bestraffing bent, waar allen deel aan hebben gekregen, bent u bastaarden en geen kinderen.
1. Daarom moeten wij ons te meer houden aan wat door ons gehoord is, opdat wij niet op enig moment afdrijven.
2. Want als het woord dat door engelen gesproken werd, al bindend was en elke overtreding en ongehoorzaamheid rechtvaardige vergelding ontving,
3. hoe zullen wij dan ontvluchten, als wij zo'n grote zaligheid veronachtzamen, die in het begin door de Heere is verkondigd, en die aan ons is bevestigd door hen die Hem gehoord hebben.
1 Zie, u bent mooi, Mijn vriendin, zie, u bent mooi. Uw ogen zijn als duiven van achter uw sluier. Uw haar is als een kudde geiten die neergolft van het gebergte van Gilead.
2. Uw tanden zijn als een kudde pasgeschoren schapen die zijn opge-komen uit de wasplaats. Alle werpen zij tweelingen, geen van hen is zonder jongen.
3. Als een scharlakenrode draad zijn uw lippen en uw spreken is bekoor-lijk. Als een opengesprongen granaatappel zijn uw slapen door uw sluier heen.
4. Uw hals is als de toren van David, in lagen gebouwd. Er hangen duizend schilden aan, allemaal schilden van helden.
11 Naar de notentuin ben Ik afgedaald, om de nieuwe knoppen in de vallei te bekijken,om te zien of de wijnstok uitloopt en de granaatappelbomen gaan bloeien.
12. Eer Ik het wist, zette Ik Mij op de wagens van Mijn gewillig volk.
13. Keer terug, keer terug, o Sulammith! Keer terug, keer terug, zodat wij u kunnen zien! Wat ziet u toch aan Sulammith?
Zij is als een reidans van twee legers.
1. Och, was U mij als een broer, gezoogd aan de borsten van mijn moeder. Als ik U op straat vond, zou ik U kussen. Ook zouden ze mij niet verachten.
2. Ik zou U meevoeren, ik zou U brengen in het huis van mijn moeder, U zou mij onderrichten.Ik zou U laten drinken van kruidenwijn, van het sap van mijn granaatappels.
6. Leg mij als een zegel op Uw hart, als een zegel op Uw arm. Want de liefde is sterk als de dood, de hartstocht onstuitbaar als het graf. Haar vonken zijn vurige vonken, vlammen van de HEERE.
17. Elke goede gave en elk volmaakt geschenk is van boven en daalt neer van de Vader der lichten, bij Wie er geen verandering is, of schaduw van omkeer.
De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en de Vader is dit: Wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking en zichzelf onbesmet bewaren van de wereld. Spreek zo en handel zo als mensen die geoordeeld zullen worden door de wet van de vrijheid. Wat voor nu heeft het mijn broeders, als iemand zegt dat hij geloof heeft, en hij heeft geen werken? Kan geloof hem zalig maken? Geloof dat geen werken heeft is in zichzelf dood. Maar zal iemand zeggen: U hebt geloof en ik heb de werken. Laat mij dan uw geloof zien uit uw werken en ik zal u uit mijn werken mijn geloof laten zien.
8. Nader tot God, en Hij zal tot u naderen. Reinig de handen, zondaars, en zuiver de harten, dubbelhartigen!
Jesaja 1:15 En wanneer u uw handen uitspreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer u uw gebed vermeerdert, luister Ik niet: uw handen zitten vol bloed.
5. Voordat Ik u in de moederschoot vormde, heb Ik u gekend; voordat u uit de baarmoeder naar buiten kwam, heb Ik u geheiligd. Ik heb u aangesteld tot een profeet voor de volken.
Jeremia 10:16
Jeremia 29
11. Ik immers, Ik ken de gedachten die Ik over u koester, spreekt de HEERE. Het zijn gedachten van vrede en niet van kwaad, namelijk om u toekomst vol hoop te geven.
Jeremia 31
3. Van verre tijden af is de HEERE aan mij verschenen: Met eeuwige liefde heb Ik u liefgehad, daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid.
38. Zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ík zal hun tot een God zijn.
39. Ik zal hun één hart en één weg geven om Mij te vrezen, alle dagen, hun ten goede, en hun kinderen na hen.
40. Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten, dat Ik Mij van achter hen niet zal afwenden, opdat Ik hun goeddoe. En Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, zodat zij niet van Mij afwijken.
41. Ik zal Mij over hen verblijden en hun goeddoen. En Ik zal hen in getrouwheid in dit land planten, met heel Mijn hart en met heel Mijn ziel.
Jeremia 33
2. Zo zegt de HEERE, Die het doet, de HEERE, Die het vormt om het te bevestigen – HEERE is Zijn Naam:
3. Roep tot Mij, en Ik zal u antwoorden, Ik zal u grote en onbegrijpelijke dingen bekendmaken, die u niet weet.
4 Mijn hart slaat over, huiver en angst overvallen mij. Het schemerlicht, waar ik anders zo naar verlang, maakt Hij voor mij tot een verschrikking.
5. Maak de tafel gereed; spreid de kleden; eet, drink. Sta op, vorsten, bestrijk het schild!
6. Want zo heeft de Heere tegen mij gezegd: Ga, zet een wachter uit; laat hem vertellen wat hij ziet.
8. Heere, op de wachttoren sta ik overdag voortdurend. En op mijn wachtpost sta ik hele nachten door.
10. O mijn gedorste volk, graan van mijn dorsvloer; wat ik gehoord heb van de HEERE van de legermachten, de God van Israël, heb ik u bekendgemaakt.
28:28 Broodkoren moet wel fijngemaakt worden, maar hij dorst en dorst het niet voor altijd door; hij plet het niet met zijn wagenwiel, met zijn paarden verpulvert hij het niet.
28:29. Ook dit gaat uit van de HEERE van de legermachten. Hij is wonderbaar van raad, Hij is groot in wijsheid.
Jesaja 40
11. Als een herder zal Hij Zijn kudde weiden: Hij zal de lammetjes in Zijn armen bijeenbrengen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden.
Jesaja 5:1 Ik wil graag voor mijn Beminde zingen,
een lied van mijn Geliefde over Zijn wijngaard.
Mijn Beminde had een wijngaard
op een vruchtbare heuvel.
2. Hij spitte hem om en zuiverde hem van stenen,
Hij beplantte hem met edele wijnstokken.
In het midden ervan bouwde Hij een toren,
en hakte ook een perskuip daarin uit.
Hij verwachtte dat hij goede druiven zou voortbrengen,
maar hij bracht stinkende druiven voort.
3. Nu dan, inwoners van Jeruzalem
en mannen van Juda,
oordeel toch tussen Mij
en Mijn wijngaard.
4. Wat is er nog meer te doen aan Mijn wijngaard,
dan wat Ik eraan gedaan heb?
Waarom heb Ik verwacht dat hij goede druiven zou voortbrengen,
terwijl hij slechts stinkende druiven voortbracht?
5. Nu dan, Ik wil u graag bekendmaken
wat Ik met Mijn wijngaard ga doen:
Ik zal zijn omheining wegnemen, zodat hij verwoest zal worden;
Ik zal een bres slaan in zijn muur, zodat hij vertrapt zal worden.
6. Ik zal er een wildernis van maken.
Hij zal niet gesnoeid worden of geschoffeld,
maar dorens en distels zullen er opschieten.
En Ik zal de wolken gebieden
geen regen erop te laten neerkomen.
7. Want de wijngaard van de HEERE van de legermachten is het huis van Israël,
en de mannen van Juda zijn Zijn lievelingsplant.
Hij verwachtte goed bestuur, maar zie, het werd bloedbestuur,
gerechtigheid, maar zie, het werd geschreeuw.
10. Opnieuw sprak de HEERE tegen Achaz: 11. Vraag voor uzelf een teken van de HEERE, uw God, vraag het beneden in de diepte of boven in de hoogte.
12. Maar Achaz zei: Ik zal het niet vragen en de HEERE niet op de proef stellen.
13. Toen zei hij: Luister toch, huis van David, is het u niet genoeg mensen te vermoeien, dat u ook mijn God vermoeit? 14. Daarom zal de Heere Zelf u een teken geven: Zie, de maagd zal zwanger worden. Zij zal een Zoon baren en Hem de naam Immanuel geven. 15. Boter en honing zal Hij eten, totdat Hij in staat is het kwade te verwerpen en het goede te kiezen.
6 Omdat dit volk versmaadt de zacht stromende wateren van Siloah, … 7. daarom, zie, doet de Heere over hen opkomen de machtige, geweldige wateren van de rivier de Eufraat, … Hij dringt door tot in Juda, overspoelt het, trekt er doorheen, hij reikt tot aan de hals, en zijn uitgebreide vleugels zullen de volle breedte van Uw land innemen, Immanuel!
23. Voorzeker, er zal geen donkerheid blijven voor het land waarin benauwdheid is… zo zal Hij in later tijd eer bewijzen aan de Weg van de zee, de overkant van de Jordaan, het Galilea waar de heidenvolken wonen.
1 Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien.Zij die wonen in het land van de schaduw van de dood, over hen zal een licht schijnen.
2 U hebt dit volk talrijk gemaakt; hebt U niet de blijdschap groot gemaakt? Zij zullen blij zijn voor Uw aangezicht, zoals men zich verblijdt bij de oogst, zoals men zich verheugt wanneer men de buit verdeelt.
Johannes 1
11. Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.
12. Maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; 13. die niet uit bloed, niet uit de wil van vlees en ook niet uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn.
7. Jezus dan zei opnieuw tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de Deur voor de schapen.
8. Allen die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd.
9. Ik ben de Deur; als iemand door Mij naar binnen gaat, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden.
10. De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en verloren te laten gaan; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed hebben.
11. Ik ben de goede Herder; de goede herder geeft zijn leven voor de schapen.
14. Ik ben de goede Herder en Ik ken de Mijnen en word door de Mijnen gekend, 15. zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken; en Ik geef Mijn leven voor de schapen.
16. Ik heb nog andere schapen, die niet van deze schaapskooi zijn; ook die moet Ik binnenbrengen, en zij zullen Mijn stem horen en het zal worden één kudde en één Herder.
23. Jezus zei tegen Martha: Uw broer Lazerus zal weer opstaan.
24. Martha zei tegen Hem: Ik weet dat hij zal opstaan bij de opstanding op de laatste dag.
25. Jezus zei tegen haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al was hij gestorven,
26. en ieder die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid. Gelooft u dat?
27. Zij zei tegen Hem: Ja, Heere, ik geloof dat U de Christus bent, de Zoon van God, Die in de wereld komen zou.
Johannes 14:26 Maar de Trooster, de Heilige Geest, Die de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u in alles onderwijzen en u in herinnering brengen alles wat Ik u gezegd heb.
27. Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet zoals de wereld die geeft, geef Ik die u. Laat uw hart niet in beroering raken en niet bevreesd worden.
28. U hebt gehoord dat Ik tegen u gezegd heb: Ik ga heen maar kom weer naar u toe. Als u Mij liefhad, zou u zich verblijden, omdat Ik gezegd heb: Ik ga heen naar de Vader; want Mijn Vader is meer dan Ik.
29. En nu heb Ik het u gezegd voordat het zal gebeuren, opdat, wanneer het gebeurt, u zult geloven.
Johannes 14:16 En Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijft tot in eeuwigheid,
Jezus zei tegen hem: Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij.
1. Ik ben de ware Wijnstok en Mijn Vader is de Wijngaardenier.
2. Elke rank die in Mij geen vrucht draagt, neemt Hij weg; en elke rank die vrucht draagt, reinigt Hij, opdat zij meer vrucht draagt.
3. U bent al rein vanwege het woord dat Ik tot u gesproken heb.
4. Blijf in Mij, en Ik in u. Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet in de wijnstok blijft, zo ook u niet, als u niet in Mij blijft.
5. Ik ben de Wijnstok, u de ranken; wie in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u niets doen.
6. Als iemand niet in Mij blijft, wordt hij buitengeworpen zoals de rank, en verdort, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur, en zij worden verbrand.
7. Als u in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, vraag wat u maar wilt en het zal u ten deel vallen.
8. Hierin wordt Mijn Vader verheerlijkt, dat u veel vrucht draagt en Mijn discipelen bent.
9. Zoals de Vader Mij liefgehad heeft, heb ook Ik u liefgehad; blijf in Mijn liefde.
10. Als u Mijn geboden in acht neemt, zult u in Mijn liefde blijven, zoals Ik de geboden van Mijn Vader in acht genomen heb en in Zijn liefde blijf.
11. Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat Mijn blijdschap in u zal blijven en uw blijdschap volkomen zal worden.
12. Dit is Mijn gebod: dat u elkaar liefhebt, zoals Ik u liefgehad heb.
13. Niemand heeft een grotere liefde dan deze, namelijk dat iemand zijn leven geeft voor zijn vrienden.
14. U bent Mijn vrienden, als u doet wat Ik u gebied.
15. Ik noem u niet meer dienaren, want een dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar Ik heb u vrienden genoemd, omdat Ik u alles wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, bekendgemaakt heb.
16. Niet u hebt Mij uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u ertoe bestemd dat u zou heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht zou blijven, opdat wat u ook maar van de Vader vraagt in Mijn Naam, Hij u dat geeft.
17. Dit gebied Ik u: dat u elkaar liefhebt.
18. Als de wereld u haat, weet dat zij Mij eerder dan u gehaat heeft.
19. Als u van de wereld zou zijn, zou de wereld het hare liefhebben, maar omdat u niet van de wereld bent, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat de wereld u.
20. Herinner u het woord dat Ik u gezegd heb: Een dienaar is niet meer dan zijn heer. Als zij Mij vervolgd hebben, zullen zij ook u vervolgen; als zij Mijn woord in acht genomen hebben, zullen zij ook het uwe in acht nemen.
21. Maar al deze dingen zullen zij u aandoen omwille van Mijn Naam, omdat zij Hem niet kennen Die Mij gezonden heeft.
22. Als Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, hadden zij geen zonde, maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde.
23. Wie Mij haat, haat ook Mijn Vader.
24. Als Ik onder hen niet de werken gedaan had die niemand anders gedaan heeft, hadden zij geen zonde, maar nu hebben zij ze gezien en Mij en Mijn Vader gehaat.
25. Maar het woord moet vervuld worden dat in hun wet geschreven is: Zij hebben mij zonder reden gehaat.
26. Maar wanneer de Trooster is gekomen, Die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest van de waarheid, Die van de Vader uitgaat, zal Die over Mij getuigen.
27. En u zult ook getuigen, want u bent van het begin af bij Mij.
1. Ik ben de ware Wijnstok en Mijn Vader is de Wijngaardenier.
2. Elke rank die in Mij geen vrucht draagt, neemt Hij weg; en elke rank die vrucht draagt, reinigt Hij, opdat zij meer vrucht draagt.
3. U bent al rein vanwege het woord dat Ik tot u gesproken heb.
4. Blijf in Mij, en Ik in u. Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet in de wijnstok blijft, zo ook u niet, als u niet in Mij blijft.
5. Ik ben de Wijnstok, u de ranken; wie in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u niets doen.
6. Als iemand niet in Mij blijft, wordt hij buitengeworpen zoals de rank, en verdort, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur, en zij worden verbrand.
7. Als u in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, vraag wat u maar wilt en het zal u ten deel vallen.
8. Hierin wordt Mijn Vader verheerlijkt, dat u veel vrucht draagt en Mijn discipelen bent.
Johannes 15:26 Maar wanneer de Trooster is gekomen, Die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest van de waarheid, Die van de Vader uitgaat, zal Die over Mij getuigen.
27. En u zult ook getuigen, want u bent van het begin af bij Mij.
20. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u dat u zult huilen en weeklagen, maar de wereld zal zich verblijden; en u zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden.
23. En op die dag zult u Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Alles wat u de Vader zult bidden in Mijn Naam, zal Hij u geven.
24. Tot nu toe hebt u niets gebeden in Mijn Naam; bid, en u zult ontvangen, opdat uw blijdschap volkomen zal worden.
Johannes 16:29 Zijn discipelen zeiden tegen Hem: Zie, nu spreekt U openlijk en gebruikt U geen beeldspraak.
30. Nu weten wij dat U alles weet en dat het voor U niet nodig is dat iemand U vragen stelt. Hierom geloven wij dat U van God uitgegaan bent.
31. Jezus antwoordde hun: Gelooft u nu?
32. Zie, de tijd komt en is nu gekomen, dat u uiteengedreven zult worden, ieder naar het zijne, en u Mij alleen zult laten; en toch ben Ik niet alleen, omdat de Vader bij Mij is.
33. Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat u in Mij vrede zult hebben. In de wereld zult u verdrukking hebben, maar heb goede moed: Ik heb de wereld overwonnen.
Johannes 16:8 En als Die gekomen is, zal Hij de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel:
9. van zonde, omdat zij niet in Mij geloven;
10. van gerechtigheid, omdat Ik heenga naar Mijn Vader en u Mij niet meer zult zien;
11. en van oordeel, omdat de vorst van deze wereld veroordeeld is.
Johannes 17
1. Dit sprak Jezus, en Hij sloeg Zijn ogen op naar de hemel en zei: Vader, het uur is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijkt, 2. zoals U Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat Hij eeuwig leven geeft aan allen die U Hem gegeven hebt. 3. En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die U gezonden hebt.
4. Ik heb U verheerlijkt op de aarde. Ik heb het werk volbracht dat U Mij gegeven hebt om te doen. 5. En nu verheerlijk Mij, U Vader, bij Uzelf, met de heerlijkheid die Ik bij U bezat voordat de wereld er was.
6. Ik heb Uw Naam geopenbaard aan de mensen die U Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij waren van U en U hebt hen Mij gegeven, en zij hebben Uw woord in acht genomen. 7. Nu hebben zij erkend dat alles wat U Mij gegeven hebt, bij U vandaan komt. 8. Want de woorden die U Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, en zij hebben ze aangenomen, en zij hebben daadwerkelijk erkend dat Ik van U uitgegaan ben, en hebben geloofd dat U Mij gezonden hebt.
9. Ik bid voor hen. Ik bid niet voor de wereld, maar voor hen die U Mij gegeven hebt, want zij zijn van U. 10. En al wat van Mij is, is van U, en wat van U is, is van Mij; en Ik ben in hen verheerlijkt. 11. En Ik ben niet meer in de wereld, maar dezen zijn in de wereld, en Ik kom naar U toe. Heilige Vader, bewaar hen die U Mij gegeven hebt in Uw Naam, opdat zij één zullen zijn zoals Wij.
12. Toen Ik met hen in de wereld was, bewaarde Ik hen in Uw Naam. Hen die U Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard en niemand uit hen is verloren gegaan dan de zoon van het verderf, opdat de Schrift vervuld wordt. 13. Maar nu kom Ik naar U toe en spreek dit in de wereld, opdat zij ten volle Mijn blijdschap in zichzelf hebben.
14. Ik heb hun Uw woord gegeven, en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet van de wereld zijn, zoals Ik niet van de wereld ben. 15. Ik bid niet dat U hen uit de wereld wegneemt, maar dat U hen bewaart voor de boze. 16. Zij zijn niet van de wereld, zoals Ik niet van de wereld ben.
17. Heilig hen door Uw waarheid; Uw woord is de waarheid. 19. En Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd zijn in de waarheid. 20. En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen die door hun woord in Mij zullen geloven, 21. opdat zij allen één zullen zijn, zoals U, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zullen zijn, opdat de wereld zal geloven dat U Mij gezonden hebt. 22. En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven die U Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, zoals Wij Eén zijn; 23. Ik in hen, en U in Mij, opdat zij volmaakt één zijn en opdat de wereld erkent dat U Mij gezonden hebt en hen liefgehad hebt, zoals U Mij hebt liefgehad.
24. Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn die U Mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid zien, die U Mij gegeven hebt, omdat U Mij hebt liefgehad vóór de grondlegging van de wereld.
25. Rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend, maar Ik heb U gekend, en dezen hebben erkend dat U Mij gezonden hebt. 26. En Ik heb hun Uw Naam bekendgemaakt, en zal die bekendmaken, opdat de liefde waarmee U Mij hebt liefgehad, in hen is, en Ik in hen.
Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem geloofd, niet verloren gaat, maar het eeuwigleven zal hebben.
Johannes 6:35 En Jezus zei tegen hen: Ik ben het Brood des levens; wie tot Mij komt, zal beslist geen honger hebben, en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben.
36. Maar Ik heb u gezegd dat u Mij wel gezien hebt, en toch gelooft u niet.
37. Alles wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen; en wie tot Mij komt, zal Ik beslist niet uitwerpen.
12. Jezus dan sprak opnieuw tot hen en zei: Ik ben het Licht der wereld; wie Mij volgt, zal beslist niet in de duisternis wandelen, maar zal het licht van het leven hebben.
13. De Farizeeën dan zeiden tegen Hem: U getuigt van Uzelf, Uw getuigenis is niet waar.
14. Jezus antwoordde en zei tegen hen: Hoewel Ik van Mijzelf getuig, is Mijn getuigenis waar, want Ik weet waar Ik vandaan gekomen ben en waar Ik heen ga, maar u weet niet waar Ik vandaan kom en waar Ik heen ga.
15. U oordeelt naar het vlees, Ik oordeel niemand.
16. En als Ik al oordeel, Mijn oordeel is waar, want Ik ben niet alleen, maar Ik en de Vader, Die Mij gezonden heeft.
41. U doet de werken van uw vader. Zij zeiden dan tegen Hem: Wij zijn niet geboren uit hoererij; wij hebben één Vader, namelijk God.
42. Jezus dan zei tegen hen: Als God uw Vader was, zou u Mij liefhebben; want Ik ben van God uitgegaan en gekomen. Want Ik ben ook niet uit Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden.
43. Waarom begrijpt u niet wat Ik zeg? Omdat u Mijn woord niet kunt horen.
44. U bent uit uw vader de duivel, en wilt de begeerten van uw vader doen; die was een mensenmoordenaar van het begin af, en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij vanuit wat van hemzelf is, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen.
14 Nu dan, vrees de HEERE, dien Hem in oprechtheid en trouw, doe de goden weg ... en dien de HEERE.
15. Maar als het in uw ogen kwalijk is de HEERE te dienen, kies voor u heden wie u zult dienen: óf de goden die uw vaderen (traditie)...óf de goden van de Amorieten (kwade invloed van buiten). Maar wat mij en mijn huis betreft, wij zullen de HEERE dienen!
16. Toen antwoordde het volk en zei: Er is geen sprake van dat wij de HEERE zouden verlaten om andere goden te dienen, 17. want de HEERE is onze God.
Jozua 24:15c Wat mij en mijn gezin betreft, wij zullen de HEERE dienen!
6. En de engelen die hun oorspronkelijke staat niet hebben bewaard, maar hun eigen woonplaats verlaten hebben, heeft Hij voor het oordeel van de grote dag met eeuwige boeien in de duisternis in verzekerde bewaring gesteld.
13. Zij zijn wilde golven van de zee, die hun eigen schanddaden opschuimen, dwaalsterren, voor wie de diepste duisternis tot in eeuwigheid bewaard wordt.
14. Ook over hen heeft Henoch, de zevende vanaf Adam, geprofeteerd, toen hij zei: Zie, de Heere is gekomen met Zijn tienduizenden heiligen,
1. Judas, een dienstknecht van Jezus Christus en broer van Jakobus, aan de geroepenen, die door God de Vader zijn geheiligd en die door Jezus Christus worden bewaard:
2. mogen barmhartigheid en vrede en liefde voor u vermeerderd worden.
3. Geliefden, toen ik mij er met alle inzet toe zette u te schrijven over de gemeenschappelijke zaligheid, werd ik genoodzaakt u te schrijven met de aansporing om te strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen overgeleverd is.
4. Want er zijn sommige mensen binnengeslopen, die tot dit oordeel al lang tevoren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade van onze God veranderen in losbandigheid, en die de enige Heerser, God en onze Heere Jezus Christus, verloochenen.
5. Maar ik wil u eraan herinneren – u weet dit eens en voorgoed – dat de Heere, nadat Hij het volk uit het land Egypte verlost had, vervolgens hen die niet geloofden, te gronde heeft gericht.
6. En de engelen die hun oorspronkelijke staat niet hebben bewaard, maar hun eigen woonplaats verlaten hebben, heeft Hij voor het oordeel van de grote dag met eeuwige boeien in de duisternis in verzekerde bewaring gesteld.
7. Evenzo is het met Sodom en Gomorra, en de steden eromheen, die op dezelfde wijze als zij hoererij bedreven hebben en ander vlees achterna zijn gegaan. Zij liggen daar als een waarschuwend voorbeeld, doordat zij de straf van het eeuwige vuur ondergaan.
8. Niettemin bezoedelen deze dromers ook nu op dezelfde wijze hun lichaam en zij verwerpen het gezag en lasteren al wat eer toekomt.
9. Michaël, de aartsengel, echter durfde, toen hij met de duivel redetwistte en een woordenwisseling had over het lichaam van Mozes, geen lasterlijk oordeel tegen hem uit te brengen, maar zei: Moge de Heere u bestraffen!
10. Maar deze mensen lasteren alles waarvan zij geen kennis hebben, en met de dingen die zij, net als de redeloze dieren, van nature wel begrijpen, richten zij zichzelf te gronde.
Kolossenzen 2:16 Laat dus niemand u veroordelen inzake eten of drinken, of op het punt van een feestdag, een nieuwe maan of de sabbatten.
17. Deze zaken zijn een schaduw van de toekomstige dingen, maar het lichaam is van Christus.
18. Laat u niet de prijs ontzeggen door iemand die behagen schept in nederigheid en engelenverering, intreedt in wat hij niet gezien heeft, zonder reden gewichtig doet door zijn vleselijke denken,
19. en zich niet houdt aan het hoofd, waaruit het hele lichaam, dat van banden en pezen voorzien is en daardoor samengevoegd, opgroeit door de groei die van God komt.
20. Als u dan met Christus de grondbeginselen van de wereld bent afgestorven, waarom laat u zich dan, alsof u nog in de wereld leeft, bepalingen opleggen
Kolossenzen 3:1 Als u nu met Christus opgewekt bent, zoek dan de dingen die boven zijn, waar Christus is, Die aan de rechterhand van God zit.
2. Bedenk de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn, 3. want u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God.
4. Wanneer Christus geopenbaard zal worden, Die ons leven is, dan zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid.
7 Heilig uzelf en wees heilig, want Ik ben de HEERE, uw God.
8. Houd Mijn verordeningen en doe ze. Ik ben de HEERE, Die u heiligt.
Zie: 1 Petrus 1:16
1. De HEERE sprak tot Mozes:
2. Wanneer een persoon zondigt en trouwbreuk pleegt tegen de HEERE, doordat hij tegenover zijn naaste ontkent dat hem iets in bewaring gegeven of ter hand gesteld is, of dat hij iets geroofd heeft, of zijn naaste iets met geweld afgeperst heeft,
3. of een verloren voorwerp gevonden heeft, en hij ontkent dat en legt een valse eed af over één ding van alles wat een mens kan doen om zich daarmee te bezondigen,
4. dan moet het zó zijn – omdat hij gezondigd heeft en schuldig bevonden is – dat hij het geroofde, dat hij wegroofde, terugbrengt, of het afgeperste, dat hij met geweld afhandig maakte, of het in bewaring gegevene, dat hem in bewaring gegeven was, of het verloren voorwerp, dat hij gevonden had,
5. of alles waarover hij een valse eed afgelegd heeft. Daarvan moet hij de volle waarde vergoeden en er nog een vijfde deel aan toevoegen. Hij moet het geven aan degene die het toebehoorde, op de dag dat hij zijn schuldoffer brengt.
6. Hij moet zijn schuldoffer voor de HEERE naar de priester brengen, een ram zonder enig gebrek uit het kleinvee, tegen een door u bepaalde waarde, als schuldoffer.
7. Zo moet de priester verzoening voor hem doen voor het aangezicht van de HEERE, en het zal hem vergeven worden ten aanzien van welke zaak dan ook waaraan hij zich schuldig heeft gemaakt.
26. In de zesde maand werd de engel Gabriël door God gezonden naar een stad in Galilea, waarvan de naam Nazareth was,
27. naar een maagd die ondertrouwd was met een man, van wie de naam Jozef was, uit het huis van David; en de naam van de maagd was Maria.
28. En toen de engel bij haar binnengekomen was, zei hij: Wees gegroet, begenadigde. De Heere is met u. U bent gezegend onder de vrouwen.
29. Toen zij hem zag, raakte zij in verwarring door zijn woorden, en zij vroeg zich af wat de betekenis van deze groet kon zijn.
30. En de engel zei tegen haar: Wees niet bevreesd, Maria, want u hebt genade gevonden bij God.
31. En zie, u zult zwanger worden en een Zoon baren en u zult Hem de Naam Jezus geven.
32. Hij zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden, en God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven,
33. en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde komen.
34. Maria zei tegen de engel: Hoe zal dat mogelijk zijn, aangezien ik geen gemeenschap heb met een man?
35. En de engel antwoordde en zei tegen haar: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal het Heilige Dat uit u geboren zal worden, Gods Zoon genoemd worden.
36. En zie, uw nicht Elizabet is eveneens zwanger van een zoon, in haar ouderdom. Dit is de zesde maand voor haar, die onvruchtbaar genoemd werd.
37. Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn.
38. Maria zei: Zie, de dienares van de Heere, laat met mij geschieden overeenkomstig uw woord. En de engel ging van haar weg.
39. In die dagen stond Maria op en reisde haastig naar het bergland, naar een stad van Juda,
40. en zij kwam in het huis van Zacharias en groette Elizabet.
41. En toen Elizabet de groet van Maria hoorde, gebeurde het dat het kindje opsprong in haar buik; en Elizabet werd vervuld met de Heilige Geest,
42. en zij riep met luide stem en zei: Gezegend ben je onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van je buik.
43. En waaraan heb ik dit te danken dat de moeder van mijn Heere naar mij toe komt?
44. Want zie, toen het geluid van je groet in mijn oren klonk, sprong het kindje van vreugde op in mijn buik.
45. En zalig is zij die geloofd heeft, want wat haar van de kant van de Heere gezegd is, zal volbracht worden.
46 En Maria zei: Mijn ziel maakt de Heere groot,
47. en mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker,
48. omdat Hij heeft omgezien naar de nederige staat van Zijn dienares. Want zie, van nu aan zullen alle geslachten mij zalig spreken,
49. want Hij Die machtig is, heeft grote dingen aan mij gedaan en heilig is Zijn Naam.
50. En Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over hen die Hem vrezen.
51. Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm. Hij heeft hen die hoogmoedig zijn in de gedachten van hun hart, uiteengedreven.
52. Hij heeft machtigen van de troon gestoten en nederigen heeft Hij verhoogd.
53. Hongerigen heeft Hij met goede gaven verzadigd en rijken heeft Hij met lege handen weggezonden.
54. Hij heeft het opgenomen voor Israël, Zijn knecht, door aan Zijn barmhartigheid te denken,
55. zoals Hij gesproken heeft tot onze vaderen, tot Abraham en zijn nageslacht, tot in eeuwigheid.
56. En Maria bleef ongeveer drie maanden bij haar en keerde terug naar haar huis.
Lukas 1:80 Het kind groeide op en werd gesterkt in de geest, en het verbleef in de woestijnen tot de dag van zijn verschijning aan Israël.
Lukas 15
11. En Hij zei: Een zeker mens had twee zonen.
12. En de jongste van hen zei tegen zijn vader: Vader, geef mij het deel van de goederen dat mij toekomt. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen.
13. En niet veel dagen daarna maakte de jongste zoon alles te gelde en reisde weg naar een ver land en verkwistte daar zijn vermogen in een losbandig leven.
14. En toen hij er alles doorgebracht had, kwam er een zware hongersnood in dat land en begon hij gebrek te lijden.
15. En hij ging heen en voegde zich bij één van de burgers van dat land, en die stuurde hem naar zijn akkers om de varkens te weiden.
16. En hij verlangde ernaar zijn buik te vullen met de schillen, die de varkens aten, maar niemand gaf hem die.
17. En nadat hij tot zichzelf gekomen was, zei hij: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom om van honger.
18. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegenover u.
19. En ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden. Maak mij als één van uw dagloners.
20. En hij stond op en ging naar zijn vader. En toen hij nog ver van hem verwijderd was, zag zijn vader hem en deze was met innerlijke ontferming bewogen en hij snelde hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem.
21. En de zoon zei tegen hem: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegenover u. Ik ben niet meer waard uw zoon genoemd te worden.
22. Maar de vader zei tegen zijn dienaren: Haal het beste gewaad tevoorschijn en trek het hem aan en geef hem een ring aan zijn hand en sandalen aan zijn voeten.
23. En breng het gemeste kalf en slacht het, en laten we eten en vrolijk zijn.
24. Want deze, mijn zoon, was dood en is weer levend geworden. En hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen vrolijk te zijn.
25. Zijn oudste zoon nu was op de akker. En toen hij dichter bij huis kwam, hoorde hij muziek en reidans.
26. En nadat hij één van de knechten bij zich geroepen had, vroeg hij wat er aan de hand was.
27. Deze nu zei tegen hem: Uw broer is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem weer gezond teruggekregen heeft.
28. Maar hij werd boos en wilde niet naar binnen gaan. Toen ging zijn vader naar buiten en spoorde hem aan.
29. Maar hij antwoordde en zei tegen zijn vader: Zie, ik dien u al zoveel jaren en heb nooit uw gebod overtreden en u hebt mij nooit een bokje gegeven om met mijn vrienden vrolijk te zijn.
30. Maar nu deze zoon van u gekomen is, die uw bezit met hoeren opgemaakt heeft, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.
31. En hij zei tegen hem: Kind, jij bent altijd bij mij en al het mijne is van jou.
32. Wij zouden dan vrolijk en blij moeten zijn, want deze broer van jou was dood en is weer levend geworden. En hij was verloren en is gevonden.
Lukas 15
4. Welk mens onder u die honderd schapen heeft en er één van verliest, verlaat niet de negenennegentig in de woestijn en gaat achter het verlorene aan, totdat hij het vindt?
5. En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol blijdschap op zijn schouders.
6. En als hij thuiskomt, roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: Wees blij met mij, want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was.
7. Ik zeg u dat er evenzo blijdschap zal zijn in de hemel over één zondaar die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen, die de bekering niet nodig hebben.
Ik zeg u dat er evenzo blijdschap zal zijn in de hemel over één zondaar die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen, die de bekering niet nodig hebben.
14. En al deze dingen hoorden ook de Farizeeën, die geldzuchtig waren, en zij beschimpten Hem.
15. En Hij zei tegen hen: U bent het die uzelf rechtvaardigt voor de mensen, maar God kent uw hart. Want wat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor God.
16. De Wet en de Profeten zijn er tot Johannes. Vanaf die tijd wordt het Koninkrijk van God verkondigd, en ieder doet het geweld aan.
17. En het is gemakkelijker dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat één tittel van de wet wegvalt.
18. Ieder die zijn vrouw verstoot en met een andere trouwt, pleegt overspel en ieder die met een vrouw trouwt die door haar man verstoten is, pleegt ook overspel.
18. En een leidinggevende vroeg Hem en zei: Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?
19. En Jezus zei tegen hem: Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén, namelijk God.
20. U kent de geboden: U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult geen vals getuigenis afleggen, eer uw vader en uw moeder.
21. En hij zei: Al deze dingen heb ik in acht genomen vanaf mijn jeugd.
22. Maar toen Jezus dit hoorde, zei Hij tegen hem: Nog één ding ontbreekt u: Verkoop al wat u hebt en deel het uit onder de armen en u zult een schat hebben in de hemel. En kom dan en volg Mij.
23. Maar toen hij dit hoorde, werd hij diep bedroefd, want hij was erg rijk.
24. Toen nu Jezus zag dat hij diep bedroefd was geworden, zei Hij: Hoe moeilijk kunnen zij die rijkdommen hebben, het Koninkrijk van God binnengaan.
25. Want het is gemakkelijker dat een kameel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat.
26. En zij die dit hoorden, zeiden: Wie kan dan zalig worden?
27. Hij echter zei: De dingen die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn mogelijk bij God.
28. En Petrus zei: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd.
29. Hij nu zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat er niemand is die huis of ouders of broers of vrouw of kinderen verlaten heeft om het Koninkrijk van God,
30. die niet het veelvoudige zal terugontvangen in deze tijd, en in de wereld die komt, het eeuwige leven.
Lukas 21:25 En er zullen tekenen zijn in zon, maan en sterren, en op de aarde benauwdheid onder de volken, in radeloosheid vanwege het bulderen van zee en golven.
26. En het hart van de mensen zal bezwijken van vrees en verwachting van de dingen die de wereld zullen overkomen, want de krachten van de hemelen zullen heftig bewogen worden.
27. En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen in een wolk, met grote kracht en heerlijkheid.
28. Wanneer nu deze dingen beginnen te geschieden, kijk dan omhoog en hef uw hoofd op, omdat uw verlossing nabij is.
Lukas 23
26. En toen zij Hem wegleidden, grepen zij een zekere Simon van Cyrene, die van de akker kwam, en legden hem het kruis op om het achter Jezus aan te dragen.
27. En een grote menigte van volk volgde Hem; ook een menigte van vrouwen, die zich op de borst sloegen en Hem beklaagden.
28. En Jezus keerde Zich naar hen om en zei: Dochters van Jeruzalem, huil niet over Mij, maar huil over uzelf en over uw kinderen,
29. want zie, er komen dagen waarin men zal zeggen: Zalig zijn de onvruchtbaren en de buiken die niet gebaard hebben, en de borsten die niet gezoogd hebben.
30. Dan zullen zij beginnen te zeggen tegen de bergen: Val op ons, en tegen de heuvels: Bedek ons.
31. Want als zij dit doen met het groene hout, wat zal er dan met het dorre gebeuren?
32. En er werden ook twee anderen weggeleid, misdadigers, om met Hem ter dood gebracht te worden.
33. Toen zij op de plaats kwamen die Schedel genoemd werd, kruisigden ze Hem daar, met de misdadigers, de één aan de rechter- en de ander aan de linkerzijde.
34. En Jezus zei: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En ze verdeelden Zijn kleren en wierpen het lot.
39. En een van de misdadigers die daar hingen, lasterde Hem en zei: Als U de Christus bent, verlos dan Uzelf en ons.
40. Maar de andere antwoordde en bestrafte hem: Vreest zelfs u God niet, nu u hetzelfde vonnis ondergaat?
41. En wij toch rechtvaardig, want wij ontvangen straf overeenkomstig wat wij gedaan hebben, maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.
42. En hij zei tegen Jezus: Heere, denk aan mij, als U in Uw Koninkrijk gekomen bent.
43. En Jezus zei tegen hem: Voorwaar, zeg Ik u, heden zult u met Mij in het paradijs zijn.
44. En het was ongeveer het zesde uur en er kwam duisternis over heel de aarde tot het negende uur toe.
47. Toen de hoofdman over honderd zag wat er gebeurd was, verheerlijkte hij God en zei: Werkelijk, deze Mens was rechtvaardig.
48. En al de menigten die samengekomen waren om dit te zien, zagen wat er gebeurd was en keerden terug, terwijl ze zich op de borst sloegen.
Lukas 4:1 Jezus, vol van de Heilige Geest, keerde terug van de Jordaan en werd door de Geest naar de woestijn geleid, 2. waar Hij veertig dagen verzocht werd door de duivel. En Hij at niets in die dagen en ten slotte, toen die voorbij waren, kreeg Hij honger.
Lukas 4:14 En Jezus keerde door de kracht van de Geest terug naar Galilea, en het gerucht over Hem verspreidde zich door heel de omgeving.
17 En het gebeurde op een van die dagen dat Hij onderwijs gaf en dat er Farizeeën en leraars van de wet zaten, die van alle dorpen van Galilea en Judea en uit Jeruzalem gekomen waren. En er was kracht van de Heere om hen te genezen.
18. En zie, enkele mannen brachten op een bed een man die verlamd was, en zij probeerden hem binnen te brengen en voor Hem neer te leggen;
19. maar toen zij vanwege de menigte geen mogelijkheid vonden om hem naar binnen te brengen, klommen zij het dak op en lieten hem, tussen de daktegels door, met het bed neer in het midden, vóór Jezus.
20. En toen Hij hun geloof zag, zei Hij tegen hem: Man, uw zonden zijn u vergeven.
21. En de schriftgeleerden en de Farizeeën begonnen te overleggen: Wie is deze Man Die godslastering spreekt? Wie kan zonden vergeven dan God alleen?
22. Maar Jezus, Die hun overwegingen kende, antwoordde en zei tegen hen: Wat overlegt u in uw hart?
23. Wat is gemakkelijker, te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of te zeggen: Sta op en ga lopen?
24. Maar opdat u zult weten dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde om zonden te vergeven (zei Hij tegen de verlamde): Ik zeg u, sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis.
25. En hij stond onmiddellijk voor hun ogen op, en nadat hij datgene opgenomen had waarop hij gelegen had, ging hij naar zijn huis, terwijl hij God verheerlijkte.
26. En ontsteltenis greep hen allen aan en zij verheerlijkten God, en werden vervuld met vrees en zeiden: Wij hebben vandaag ongelofelijke dingen gezien.
23. Hij zei tegen allen: Als iemand achter Mij wil komen, moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis dagelijks opnemen en Mij volgen.
24. Want wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven verliezen zal omwille van Mij, die zal het behouden.
25. Want wat baat het een mens heel de wereld te winnen en zichzelf te verliezen of zelf schade te lijden?
26. Want wie zich voor Mij en Mijn woorden geschaamd zal hebben, voor hem zal de Zoon des mensen Zich schamen, wanneer Hij zal komen in Zijn heerlijkheid en in die van de Vader en in die van de heilige engelen.
27. En Ik zeg u in waarheid: Er zijn sommigen van hen die hier staan, die de dood niet zullen proeven, voordat zij het Koninkrijk van God gezien hebben.
Markus 1:12 En meteen dreef de Geest Hem uit, de woestijn in. 13. En Hij was daar in de woestijn veertig dagen en werd verzocht door de satan; en Hij was bij de wilde dieren, en de engelen dienden Hem.
9. En het gebeurde in die dagen dat Jezus kwam van Nazareth, in Galilea, en door Johannes werd gedoopt in de Jordaan.
10. En meteen toen Hij uit het water opkwam, zag Hij de hemelen scheuren en de Geest als een duif op Zich neerdalen.
11. En er kwam een stem uit de hemelen: U bent Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!
17. En toen Hij naar buiten ging om op weg te gaan, snelde er iemand naar Hem toe, viel voor Hem op de knieën en vroeg Hem: Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?
18. En Jezus zei tegen hem: Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén, namelijk God.
19. U kent de geboden: U zult geen overspel plegen; u zult niet doden; u zult niet stelen; u zult geen vals getuigenis afleggen; u zult niemand benadelen; eer uw vader en uw moeder.
20. Maar hij antwoordde Hem: Meester, al deze dingen heb ik in acht genomen van mijn jeugd af.
21. En Jezus keek hem aan en had hem lief, en Hij zei tegen hem: Eén ding ontbreekt u: ga heen, verkoop alles wat u hebt en geef het aan de armen en u zult een schat hebben in de hemel; en kom dan, neem het kruis op en volg Mij.
22. Maar hij werd treurig over dat woord en ging bedroefd weg, want hij had veel bezittingen.
23. En terwijl Hij rondkeek, zei Jezus tegen Zijn discipelen: Hoe moeilijk kunnen zij die rijkdommen bezitten, het Koninkrijk van God binnengaan!
24. En de discipelen verbaasden zich over Zijn woorden. Maar Jezus antwoordde opnieuw en zei tegen hen: Kinderen, hoe moeilijk is het dat zij die op rijkdommen vertrouwen, het Koninkrijk van God binnengaan!
25. Het is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat.
26. En zij stonden nog meer versteld en zeiden tegen elkaar: Wie kan dan zalig worden?
27. Maar Jezus keek hen aan en zei: Bij de mensen is het onmogelijk, maar niet bij God, want bij God zijn alle dingen mogelijk.
Markus 11:12 En de volgende dag, toen zij uit Bethanië gingen, kreeg Hij honger.
13. En toen Hij in de verte een vijgenboom zag die bladeren had, ging Hij erheen om te zien of Hij er ook iets aan zou vinden; en erbij gekomen, vond Hij niets dan bladeren, want het was niet de tijd voor vijgen.
14. En Jezus antwoordde en zei tegen hem: Laat niemand meer vrucht van u eten in eeuwigheid! En Zijn discipelen hoorden het.
15. En zij kwamen in Jeruzalem; en toen Jezus de tempel binnengegaan was, begon Hij hen die in de tempel verkochten en kochten, naar buiten te drijven; en de tafels van de wisselaars en de stoelen van hen die de duiven verkochten, keerde Hij om,
16. en Hij liet niet toe dat iemand enig voorwerp door de tempel droeg.
17. En Hij gaf onderwijs en zei tegen hen: Staat er niet geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken? Maar u hebt er een rovershol van gemaakt.
18. En de schriftgeleerden en de overpriesters hoorden het en zochten naar een manier om Hem om te brengen, want zij waren bevreesd voor Hem, omdat heel de menigte versteld stond over Zijn onderricht.
19. En toen het laat geworden was, ging Hij naar buiten, de stad uit.
20. En toen zij er 's morgens vroeg voorbijgingen, zagen zij dat de vijgenboom verdord was, van de wortels af.
21. En Petrus, die het zich herinnerde, zei tegen Hem: Rabbi, kijk, de vijgenboom die U vervloekt hebt, is verdord.
22. En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Heb geloof in God.
23. Want, voorwaar, Ik zeg u: wie tegen deze berg zal zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen, en niet zal twijfelen in zijn hart, maar zal geloven dat wat hij zegt, gebeuren zal, het zal hem gebeuren wat hij zegt.
24. Daarom zeg Ik u: alles wat u biddend begeert, geloof dat u het ontvangen zult, en het zal u ten deel vallen.
25. En wanneer u staat te bidden, vergeef als u tegen iemand iets hebt, opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, u uw overtredingen vergeeft.
26. Maar als u niet vergeeft, zal uw Vader, Die in de hemelen is, ook uw misdaden niet vergeven.
‘Past u op uzelf; want ze zullen u overleveren aan raadsvergadering-en, en in de synagogen zult u geslagen worden; en u zult voor stadhouders en koningen geplaatst worden omwille van Mij, tot een getuigenis voor hen. En het Evangelie moet eerst gepredikt worden aan alle volken. En wanneer ze u zullen wegleiden om u over te leveren, wees dan van tevoren niet bezorgd wat u spreken moet, en bedenk het niet; maar wat u op dat moment gegeven zal worden, spreek dat, want u bent het niet die spreekt, maar de Heilige Geest. Want die dagen zullen dagen van zo'n verdrukking zijn als er niet geweest is vanaf het begin van de schepping, die God geschapen heeft, tot nu toe, en er ook nooit meer zijn zal. En als de Heere die dagen niet ingekort had, zou er geen vlees behouden worden; maar ter wille van de uitverkorenen, die Hij heeft uitverkoren, heeft Hij die dagen ingekort. Maar in die dagen, na die verdrukking, zal de zon verduisterd worden en de maan zal zijn schijnsel niet geven. En de sterren van de hemel zullen daaruit vallen en de krachten in de hemelen zullen heftig bewogen worden. En dan zullen ze de Zoon des mensen zien komen in de wolken, met grote kracht en heerlijkheid. En wat Ik tegen u zeg, zeg Ik tegen allen: Wees waakzaam!’‘En na twee dagen was het Pascha en het Feest van de ongezuurde broden. En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten naar een manier om Hem door een list te grijpen en te doden. Maar zij zeiden: Niet tijdens het feest, opdat er niet misschien opschudding onder het volk ontstaat.’
1. En toen de sabbat voorbijgegaan was, hadden Maria Magdalena, Maria, de moeder van Jakobus, en Salome specerijen gekocht om Hem te gaan zalven.
2. En heel vroeg op de eerste dag van de week kwamen zij bij het graf, toen de zon opging.
3. En zij zeiden tegen elkaar: Wie zal voor ons de steen van de ingang van het graf wegrollen?
4. En toen zij opkeken, zagen zij dat de steen weggerold was, want hij was heel groot.
5. En toen zij het graf ingegaan waren, zagen zij aan de rechterzijde een jongeman zitten, gekleed in een wit, lang gewaad, en zij waren ontdaan.
6. Maar hij zei tegen hen: Wees niet ontdaan. U zoekt Jezus de Nazarener, de Gekruisigde. Hij is opgewekt! Hij is hier niet; zie de plaats waar ze Hem gelegd hadden.
7. Maar ga heen, zeg tegen Zijn discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; daar zult u Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft.
8. En zij gingen haastig naar buiten en vluchtten bij het graf vandaan, want beving en ontsteltenis had hen aangegrepen; en zij zeiden tegen niemand iets, want zij waren bevreesd.
9. En toen Jezus opgestaan was, 's morgens vroeg op de eerste dag van de week, verscheen Hij eerst aan Maria Magdalena, uit wie Hij zeven demonen uitgedreven had.
10. Die ging heen en berichtte het aan hen die bij Hem geweest waren, die treurden en huilden.
11. En toen die hoorden dat Hij leefde en door haar gezien was, geloofden zij het niet.
12. En daarna is Hij in een andere gedaante geopenbaard aan twee van hen, terwijl zij wandelden en naar het veld gingen.
13. Ook zij gingen het aan de anderen berichten; maar zij geloofden ook hen niet.
14. Later is Hij geopenbaard aan de elf, terwijl zij aanlagen, en Hij verweet hun hun ongeloof en hardheid van hart, omdat zij hen niet geloofd hadden die Hem gezien hadden nadat Hij opgewekt was.
15. En Hij zei tegen hen: Ga heen in heel de wereld, predik het Evangelie aan alle schepselen.
16. Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar wie niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden.
17. En hen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij demonen uitdrijven; in vreemde talen zullen zij spreken;
18. slangen zullen zij oppakken; en als zij iets dodelijks zullen drinken, zal het hen beslist niet schaden; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen gezond worden.
19. De Heere dan is, nadat Hij tot hen gesproken had, opgenomen in de hemel en heeft Zich gezet aan de rechterhand van God,
20. maar zij gingen overal heen om te prediken, en de Heere werkte mee en bevestigde het Woord door de tekenen die erop volgden. Amen.
15. En Jezus zei tegen hen: Ga heen in heel de wereld, predik het Evangelie aan alle schepselen.
16. Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar wie niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden.
17. En hen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij demonen uitdrijven; in vreemde talen zullen zij spreken;
18. slangen zullen zij oppakken; en als zij iets dodelijks zullen drinken, zal het hen beslist niet schaden; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen gezond worden.
19. De Heere dan is, nadat Hij tot hen gesproken had, opgenomen in de hemel en heeft Zich gezet aan de rechterhand van God,
20. maar zij gingen overal heen om te prediken, en de Heere werkte mee en bevestigde het Woord door de tekenen die erop volgden. Amen.
Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tegen de verlamde: Zoon, uw zonden zijn u vergeven.
Markus 13:30 Voorwaar, Ik zeg u dat dit geslacht zeker niet voorbij zal gaan totdat al deze dingen gebeurd zijn.
31. De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen zeker niet voorbijgaan.
32. Maar die dag en dat moment is aan niemand bekend, ook aan de engelen in de hemel niet, ook aan de Zoon niet, maar alleen aan de Vader.
33. Let op: waak en bid, want u weet niet wanneer het de tijd is.
20. Terwijl Jozef deze dingen overwoog, zie, een engel van de Heere verscheen hem in een droom en zei: Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, bij u te nemen, want wat in haar ontvangen is, is uit de Heilige Geest; 21. en zij zal een Zoon baren, en u zult Hem de naam Jezus geven, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. 22. Dit alles is geschied opdat vervuld werd wat door de Heere gesproken is door de profeet, toen hij zei: 23. Zie, de maagd zal zwanger worden en een Zoon baren, en u zult Hem de Naam Immanuel geven; vertaald betekent dat: God met ons.
29. Worden niet twee musjes voor een penninkje verkocht? En niet een van die zal op de aarde vallen buiten uw Vader om.
30. En ook de haren van uw hoofd zijn alle geteld.
31. Wees dus niet bevreesd, u gaat veel musjes te boven.
24.Een andere gelijkenis hield Hij hun voor. Hij zei: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan iemand die goed zaad zaaide in zijn akker. 25. Maar toen de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide onkruid tussen de tarwe, en ging weg. 26. Toen het gewas opkwam en vrucht voortbracht, kwam ook het onkruid tevoorschijn. 27. De dienaren van de heer des huizes gingen naar hem toe en zeiden: Heer, hebt u niet goed zaad in uw akker gezaaid? Waar komt dan dit onkruid vandaan? 28. Hij zei tegen hen: Een vijandig mens heeft dat gedaan. De dienaren zeiden tegen hem: Wilt u dan dat wij erheen gaan en het verzamelen? 29. Maar hij zei: Nee, opdat u bij het verzamelen van het onkruid niet misschien tegelijk ook de tarwe zelf uittrekt. 30. Laat ze allebei samen tot de oogst opgroeien, en in de oogsttijd zal ik tegen de maaiers zeggen: Verzamel eerst het onkruid en bind het in bossen om het te verbranden, maar breng de tarwe bijeen in mijn schuur. ... 36. Toen Jezus de menigte had laten weggaan, ging Hij naar huis. En Zijn discipelen kwamen bij Hem en zeiden: Verklaar ons de gelijkenis van het onkruid op de akker. 37. Hij antwoordde en zei tegen hen: Hij die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen. 38. De akker is de wereld, het goede zaad zijn de kinderen van het Koninkrijk en het onkruid zijn de kinderen van de boze. 39. De vijand die het gezaaid heeft, is de duivel; de oogst is de voleinding van de wereld en de maaiers zijn engelen. 40. Zoals dan het onkruid verzameld en met vuur verbrand wordt, zo zal het ook zijn bij de voleinding van deze wereld: 41. de Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk verzamelen alle struikelblokken, en hen die de wetteloosheid doen, 42. en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal gejammer zijn en tandengeknars. 43. Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon, in het Koninkrijk van hun Vader. Wie oren heeft om te horen, laat hij horen.
1. En na zes dagen nam Jezus Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broer, met Zich mee en bracht hen op een hoge berg, alleen hen.
2. En Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd; Zijn gezicht straalde als de zon en Zijn kleren werden wit als het licht.
3. En zie, aan hen verschenen Mozes en Elia, die met Hem spraken.
4. Petrus antwoordde en zei tegen Jezus: Heere, het is goed dat wij hier zijn; laten wij, als U wilt, hier drie tenten maken, voor U een, voor Mozes een, en een voor Elia.
5. Terwijl hij nog sprak, zie, een lichtende wolk overschaduwde hen; en zie, een stem uit de wolk zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb; luister naar Hem!
6. En toen de discipelen dit hoorden, wierpen zij zich met het gezicht ter aarde en werden zeer bevreesd.
7. En Jezus kwam bij hen, raakte hen aan en zei: Sta op en wees niet bevreesd.
8. Toen zij hun ogen opsloegen, zagen zij niemand dan Jezus alleen.
1. Op dat moment kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: Wie is toch de belangrijkste in het Koninkrijk der hemelen?
2. En Jezus riep een kind bij Zich en zette dat in hun midden.
3. En Hij zei: Voorwaar, Ik zeg u: Als u zich niet verandert en wordt als de kinderen, zult u het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan.
4. Wie zich dan zal vernederen als dit kind, die is de belangrijkste in het Koninkrijk der hemelen.
5. En wie zo'n kind ontvangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij.
6. Maar wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, doet struikelen, het zou beter voor hem geweest zijn dat een molensteen aan zijn hals gehangen was en hij in de diepte van de zee gezonken was.
7. Wee de wereld vanwege al haar struikelblokken, want het is noodzakelijk dat er struikelblokken komen; maar wee die mens door wie zo'n struikelblok er komt!
8. Als dan uw hand of uw voet u doet struikelen, hak hem af en werp hem van u. Het is beter voor u kreupel of verminkt tot het leven in te gaan, dan met twee handen of twee voeten in het eeuwige vuur geworpen te worden.
9. Als uw oog u doet struikelen, ruk het uit en werp het van u. Het is beter voor u met één oog tot het leven in te gaan, dan met twee ogen in het helse vuur geworpen te worden.
10. Pas op dat u niet een van deze kleinen veracht. Want Ik zeg u dat hun engelen in de hemelen altijd het aangezicht zien van Mijn Vader, Die in de hemelen is.
11. Want de Zoon des mensen is gekomen om zalig te maken wat verloren is.
1. Op dat moment kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: Wie is toch de belangrijkste in het Koninkrijk der hemelen?
2. En Jezus riep een kind bij Zich en zette dat in hun midden.
3. En Hij zei: Voorwaar, Ik zeg u: Als u zich niet verandert en wordt als de kinderen, zult u het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan.
4. Wie zich dan zal vernederen als dit kind, die is de belangrijkste in het Koninkrijk der hemelen.
5. En wie zo'n kind ontvangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij.
10. Pas op dat u niet een van deze kleinen veracht. Want Ik zeg u dat hun engelen in de hemelen altijd het aangezicht zien van Mijn Vader, Die in de hemelen is.
11. Want de Zoon des mensen is gekomen om zalig te maken wat verloren is.
Mattheüs 19:16 En zie, er kwam iemand naar Hem toe en die zei tegen Hem: Goede Meester, wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te hebben?
17. Hij zei tegen hem: Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén, namelijk God. Maar wilt u tot het leven ingaan, neem dan de geboden in acht.
18. Hij zei tegen Hem: Welke? Jezus zei: U zult niet doden; u zult geen overspel plegen; u zult niet stelen; u zult geen vals getuigenis afleggen;
19. eer uw vader en moeder; en: u zult uw naaste liefhebben als uzelf.
20. De jongeman zei tegen Hem: Al deze dingen heb ik in acht genomen van mijn jeugd af; wat ontbreekt mij nog?
21. Jezus zei tegen hem: Als u volmaakt wilt zijn, ga dan heen, verkoop wat u hebt, en geef het aan de armen, en u zult een schat hebben in de hemel; en kom dan en volg Mij.
22. Toen de jongeman dit woord gehoord had, ging hij bedroefd weg, want hij had veel bezittingen.
23. Jezus zei tegen Zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u dat een rijke moeilijk het Koninkrijk der hemelen kan binnengaan.
24. Nogmaals zeg Ik u: Het is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat.
25. Toen Zijn discipelen dit hoorden, stonden zij versteld en zeiden: Wie kan dan zalig worden?
26. Maar Jezus keek hen aan en zei tegen hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.
27. Toen antwoordde Petrus en zei tegen Hem: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd; wat zal dan ons deel zijn?
28. En Jezus zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, als de Zoon des mensen zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid, ook zult zitten op twaalf tronen en de twaalf stammen van Israël zult oordelen.
29. En al wie huizen of broers of zusters of vader of moeder of vrouw of kinderen of akkers zal verlaten hebben omwille van Mijn Naam, die zal honderdvoudig ontvangen en het eeuwige leven beërven.
30. Maar veel eersten zullen de laatsten zijn, en veel laatsten de eersten.
3 En de Farizeeën kwamen naar Hem toe om Hem te verzoeken en zeiden tegen Hem: Is het een man toegestaan zijn vrouw om allerlei redenen te verstoten?
4. En Hij antwoordde en zei tegen hen: Hebt u niet gelezen dat Hij Die de mens gemaakt heeft, hen van het begin af mannelijk en vrouwelijk gemaakt heeft,
5. en gezegd heeft: Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten, en die twee zullen tot één vlees zijn,
6. zodat zij niet meer twee zijn, maar één vlees? Dus, wat God samengevoegd heeft, laat de mens dat niet scheiden.
7. Zij zeiden tegen Hem: Waarom heeft Mozes dan geboden een echtscheidingsbrief te geven en haar te verstoten?
8. Hij zei tegen hen: Mozes heeft vanwege de hardheid van uw hart u toegestaan uw vrouw te verstoten; maar van het begin af is het zo niet geweest.
9. Maar Ik zeg u: Wie zijn vrouw verstoot anders dan om hoererij en met een ander trouwt, die pleegt overspel, en wie met de verstotene trouwt, pleegt ook overspel.
10. Zijn discipelen zeiden tegen Hem: Als de zaak van de man met de vrouw er zo voor staat, is het beter niet te trouwen.
11. Maar Hij zei tegen hen: Niet allen vatten dit woord, maar alleen zij aan wie het gegeven is.
12. Want er zijn ontmanden die uit de moederschoot zo geboren zijn; en er zijn ontmanden die door de mensen ontmand zijn; en er zijn ontmanden die zichzelf ontmand hebben om het Koninkrijk der hemelen. Wie dit vatten kan, laat die het vatten.
Vers 12 gaat over eunuchs. Jongens die voor de pubertijd werden gecastreerd, zodat vrouwelijke hormonen dominanter zouden zijn en de mannelijke hormonen zicht minder zouden ontwikkelen. Zij werden aangesteld over de vrouwenverblijven of ingezet in de prostitutie als schandknapen. Alleen niemand is de van geboorte of aangeleerd. Jezus spreekt hier primair dus over homoseksualiteit.
Mattheüs 22:1 En Jezus antwoordde en sprak opnieuw tot hen door gelijkenissen, en zei:
2. Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zeker koning die voor zijn zoon een bruiloft bereid had,
3. en hij stuurde zijn dienaren eropuit om de genodigden voor de bruiloft te roepen. Maar zij wilden niet komen.
4. Opnieuw stuurde hij dienaren eropuit, andere, en hij zei: Zeg tegen de genodigden: Zie, ik heb mijn middagmaal gereedgemaakt; mijn ossen en de gemeste dieren zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed. Kom naar de bruiloft.
5. Maar zij sloegen er geen acht op en gingen weg, de één naar zijn akker, de ander naar zijn zaken.
6. En de anderen grepen zijn dienaren, behandelden hen smadelijk en doodden hen.
7. Toen de koning dat hoorde, werd hij boos. En hij stuurde zijn legers, bracht die moordenaars om en stak hun stad in brand.
8. Toen zei hij tegen zijn dienaren: De bruiloft is wel bereid, maar de genodigden waren het niet waard.
9. Ga daarom naar de kruispunten van de landwegen en nodig er voor de bruiloft zovelen uit als u er maar zult vinden.
10. En die dienaren gingen naar de wegen, verzamelden allen die zij vonden, zowel slechte als goede mensen; en de bruiloftszaal werd gevuld met gasten.
11. Toen de koning naar binnen was gegaan om de gasten te overzien, zag hij daar iemand die niet gekleed was in bruiloftskleding.
12. En hij zei tegen hem: Vriend, hoe bent u hier binnengekomen terwijl u geen bruiloftskleding aan hebt? En hij zweeg.
13. Toen zei de koning tegen de dienaars: Bind hem aan handen en voeten, neem hem mee en werp hem uit in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.
14. Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.
Mattheüs 24:36 Maar die dag en dat uur is aan niemand bekend, ook aan de engelen in de hemel niet, maar alleen aan Mijn Vader.
37. Zoals de dagen van Noach waren, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.
38. Want zoals ze bezig waren in de dagen voor de zondvloed met eten, drinken, trouwen en ten huwelijk geven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging,
39. en het niet merkten, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.
40. Dan zullen er twee op de akker zijn; de één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden.
41. Er zullen twee vrouwen malen met de molen; de één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden.
42. Wees dan waakzaam, want u weet niet op welk moment uw Heere komen zal.
43. Maar weet dit, dat als de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij waakzaam geweest zou zijn, en niet in zijn huis zou hebben laten inbreken.
44. Weest ook u daarom bereid, want op een uur waarop u het niet zou denken, zal de Zoon des mensen komen.
:1 Dan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien meisjes, die hun lampen namen en op weg gingen, de bruidegom tegemoet.
2. Vijf van hen waren wijs en vijf waren dwaas.
3. Zij die dwaas waren, namen wel hun lampen maar geen olie met zich mee.
4. De wijzen namen met hun lampen ook olie mee in hun kruikjes.
5. Toen de bruidegom uitbleef, werden zij allen slaperig en vielen in slaap.
6. En te middernacht klonk er een geroep: Zie, de bruidegom komt, ga naar buiten, hem tegemoet!
7. Toen stonden al die meisjes op en maakten hun lampen in orde.
8. De dwazen zeiden tegen de wijzen: Geef ons van uw olie, want onze lampen gaan uit.
9. Maar de wijzen antwoordden: In geen geval, anders is er misschien niet genoeg voor ons en u. Ga liever naar de verkopers en koop olie voor uzelf.
10. Toen zij weggingen om olie te kopen, kwam de bruidegom; en zij die gereed waren, gingen met hem naar binnen naar de bruiloft, en de deur werd gesloten.
11. Later kwamen ook de andere meisjes, die zeiden: Heer, heer, doe ons open!
12. Hij antwoordde en zei: Voorwaar, ik zeg u: ik ken u niet.
13. Wees dan waakzaam, want u weet de dag en ook het uur niet waarop de Zoon des mensen komen zal.
Mattheüs 27
3. Toen Judas, die Hem verraden had, zag dat Hij veroordeeld was, kreeg hij berouw en hij bracht de dertig zilverstukken bij de overpriesters en de oudsten terug
4. en zei: Ik heb gezondigd, want ik heb onschuldig bloed verraden! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? U moet maar zien.
5. En nadat hij de zilverstukken de tempel in gegooid had, vertrok hij. Hij ging heen en hing zich op.
Zie Handelingen 1:18
13. Toen kwam Jezus van Galilea naar de Jordaan, naar Johannes, om door hem gedoopt te worden.
14. Maar Johannes wilde Hem hiervan weerhouden en zei: Ik heb het nodig door U gedoopt te worden, en komt U naar mij?
15. Maar Jezus antwoordde hem en zei: Laat het nu gebeuren, want op deze wijze past het ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij het Hem toe.
16. En nadat Jezus gedoopt was, kwam Hij meteen op uit het water; en zie, de hemelen werden voor Hem geopend, en Hij zag de Geest van God als een duif neerdalen en op Zich komen.
17. En zie, een stem uit de hemelen zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!
17 Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen.
18. Want, voorwaar, Ik zeg u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is.
19. Wie dan een van deze geringste geboden afschaft en de mensen zo onderwijst, zal de geringste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar wie ze doet en onderwijst, die zal groot genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen.
20. Want Ik zeg u: Als uw gerechtigheid niet overvloediger is dan die van de schriftgeleerden en de Farizeeën, zult u het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan.
27 U hebt gehoord dat tegen het voorgeslacht gezegd is: U zult geen overspel plegen.
28. Maar Ik zeg u dat al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, in zijn hart al overspel met haar gepleegd heeft.
29. Als dan uw rechteroog u doet struikelen, ruk het uit en werp het van u weg, want het is beter voor u dat een van uw lichaamsdelen te gronde gaat en niet heel uw lichaam in de hel geworpen wordt.
30. En als uw rechterhand u doet struikelen, hak hem af en werp hem van u weg, want het is beter voor u dat een van uw lichaamsdelen te gronde gaat en niet heel uw lichaam in de hel geworpen wordt.
31. Er is ook gezegd: Wie zijn vrouw verstoot, moet haar een echtscheidingsbrief geven.
32. Maar Ik zeg u dat wie zijn vrouw verstoot om een andere reden dan hoererij, maakt dat zij overspel pleegt; en wie met de verstotene trouwt, pleegt ook overspel.
43. U hebt gehoord dat er gezegd is: U moet uw naaste liefhebben en uw vijand moet u haten.
44. Maar Ik zeg u: Heb uw vijanden lief; zegen hen die u vervloeken; doe goed aan hen die u haten; en bid voor hen die u beledigen en u vervolgen; 45. zodat u kinderen zult zijn van uw Vader, Die in de hemelen is, want Hij laat Zijn zon opgaan over slechte en goede mensen, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
46. Want als u hen liefhebt die u liefhebben, wat voor loon hebt u dan? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde?
47. En als u alleen uw broeders groet, wat doet u meer dan anderen? Doen ook de tollenaars niet zo?
48. Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.
48. Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.
25. Daarom zeg Ik u: Wees niet bezorgd over uw leven, over wat u eten en wat u drinken zult; ook niet over uw lichaam, namelijk waarmee u zich kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding?
26. Kijk naar de vogels in de lucht: zij zaaien niet en maaien niet, en verzamelen niet in schuren; uw hemelse Vader voedt ze evenwel; gaat u ze niet ver te boven?
27. Wie toch van u kan met bezorgd te zijn één el aan zijn lengte toevoegen?
28. En wat bent u bezorgd over de kleding? Kijk naar de lelies in het veld, hoe ze groeien; ze werken niet en spinnen niet;
29. en Ik zeg u dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet gekleed ging als één van deze.
30. Als God nu het gras op het veld, dat er vandaag is en morgen in de oven geworpen wordt, zo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen?
31. Wees daarom niet bezorgd en zeg niet: Wat zullen wij eten? of: Wat zullen wij drinken? of: Waarmee zullen wij ons kleden?
32. Want al deze dingen zoeken de heidenen. Uw hemelse Vader weet immers dat u al deze dingen nodig hebt.
33. Maar zoek eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u erbij gegeven worden.
34. Wees dan niet bezorgd over de dag van morgen, want de dag van morgen zal voor zichzelf zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.
Mattheüs 6
19. Verzamel geen schatten voor u op de aarde, waar mot en roest ze verderven, en waar dieven inbreken en stelen;
20. maar verzamel schatten voor u in de hemel, waar geen mot of roest ze verderft, en waar dieven niet inbreken of stelen;
21. want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
25. Daarom zeg Ik u: Wees niet bezorgd over uw leven, over wat u eten en wat u drinken zult; ook niet over uw lichaam, namelijk waarmee u zich kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding?
26. Kijk naar de vogels in de lucht: zij zaaien niet en maaien niet, en verzamelen niet in schuren; uw hemelse Vader voedt ze evenwel; gaat u ze niet ver te boven?
27. Wie toch van u kan met bezorgd te zijn één el aan zijn lengte toevoegen?
28. En wat bent u bezorgd over de kleding? Kijk naar de lelies in het veld, hoe ze groeien; ze werken niet en spinnen niet;
29. en Ik zeg u dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet gekleed ging als één van deze.
30. Als God nu het gras op het veld, dat er vandaag is en morgen in de oven geworpen wordt, zo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen?
31. Wees daarom niet bezorgd en zeg niet: Wat zullen wij eten? of: Wat zullen wij drinken? of: Waarmee zullen wij ons kleden?
32. Want al deze dingen zoeken de heidenen. Uw hemelse Vader weet immers dat u al deze dingen nodig hebt.
33. Maar zoek eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u erbij gegeven worden.
34. Wees dan niet bezorgd over de dag van morgen, want de dag van morgen zal voor zichzelf zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.
21 Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is.
22. Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan?
23. Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!
24. Daarom, ieder die deze woorden van Mij hoort en ze doet, die zal Ik vergelijken met een verstandig man, die zijn huis op de rots gebouwd heeft;
25. en de slagregen viel neer en de waterstromen kwamen en de winden waaiden en stortten zich op dat huis, maar het stortte niet in, want het was op de rots gefundeerd.
26. En ieder die deze woorden van Mij hoort en ze niet doet, zal met een dwaze man vergeleken worden, die zijn huis op zand gebouwd heeft;
27. en de slagregen viel neer en de waterstromen kwamen en de winden waaiden en sloegen tegen dat huis, en het stortte in en zijn val was groot.
28. Toen Jezus deze woorden had geëindigd, gebeurde het dat de menigte versteld stond van Zijn onderricht,
29. want Hij onderwees hen als gezaghebbende en niet zoals de schriftgeleerden.
21 Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is.
22. Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan?
23. Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!
Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan? Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!
7. Bid, en u zal gegeven worden; zoek, en u zult vinden; klop, en er zal voor u opengedaan worden.
8. Want ieder die bidt, die ontvangt; wie zoekt, die vindt; en voor wie klopt zal opengedaan worden.
9. Of is er iemand onder u die zijn zoon een steen zal geven, als hij om brood vraagt?
10. Of als hij hem om een vis vraagt, zal hij hem een slang geven?
11. Als u, die slecht bent, uw kinderen dan goede gaven weet te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, Die in de hemelen is, goede gaven geven aan hen die tot Hem bidden.
12. Alles dan wat u wilt dat de mensen u doen, doet u hun ook zo, want dat is de Wet en de Profeten.
7. Bid, en u zal gegeven worden; zoek, en u zult vinden; klop, en er zal voor u opengedaan worden.
8. Want ieder die bidt, die ontvangt; wie zoekt, die vindt; en voor wie klopt zal opengedaan worden.
9. Of is er iemand onder u die zijn zoon een steen zal geven, als hij om brood vraagt?
10. Of als hij hem om een vis vraagt, zal hij hem een slang geven?
11. Als u, die slecht bent, uw kinderen dan goede gaven weet te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, Die in de hemelen is, goede gaven geven aan hen die tot Hem bidden.
12. Alles dan wat u wilt dat de mensen u doen, doet u hun ook zo, want dat is de Wet en de Profeten.
7 Bid, en u zal gegeven worden; zoek, en u zult vinden; klop, en er zal voor u opengedaan worden.
8. Want ieder die bidt, die ontvangt; wie zoekt, die vindt; en voor wie klopt zal opengedaan worden.
Numeri 22:20 God kwam 's nachts tot Bileam en zei tegen hem: Kwamen die mannen soms om u te ontbieden? Sta op, ga met hen mee, maar u mag alleen dat doen, wat Ik tot u spreken zal.
21. De volgende morgen stond Bileam op, zadelde zijn ezelin en ging met de vorsten van Moab mee.
22. De toorn van God ontbrandde echter, omdat hij op weg ging, en een engel van de HEERE ging hem in de weg staan als zijn tegenstander. Bileam reed op zijn ezelin, en twee van zijn knechten waren bij hem.
23. Toen de ezelin de engel van de HEERE op de weg zag staan, met het getrokken zwaard in zijn hand, week de ezelin van de weg af en ging het veld in. Toen sloeg Bileam de ezelin om haar weer naar de weg terug te drijven.
24. Maar de engel van de HEERE ging nu op een nauw pad tussen de wijngaarden staan, met een muur aan de ene en een muur aan de andere kant.
25. Toen de ezelin de engel van de HEERE zag, drukte ze zich tegen de muur aan en drukte Bileams voet tegen de muur; daarom ging hij door met haar te slaan.
26. De engel van de HEERE ging nog verder en ging op een nauwe plaats staan, waar geen weg was om naar rechts of links af te wijken.
27. Toen de ezelin de engel van de HEERE zag, ging ze liggen, onder Bileam. Toen ontstak Bileam in woede en hij sloeg de ezelin met een stok.
28. Toen opende de HEERE de mond van de ezelin en ze zei tegen Bileam: Wat heb ik u misdaan, dat u mij nu driemaal geslagen hebt?
29. Toen zei Bileam tegen de ezelin: Omdat jij de spot met me drijft. Had ik maar een zwaard in mijn hand, dan zou ik je nu doden!
30. De ezelin zei tegen Bileam: Ben ik niet uw ezelin, waarop u gereden hebt sinds u mijn heer werd, tot op deze dag? Was ik ooit gewend u zo te behandelen? Hij zei: Nee!
31. Toen ontsloot de HEERE de ogen van Bileam, zodat hij de engel van de HEERE zag staan op de weg, met zijn uitgetrokken zwaard in zijn hand. En hij knielde en boog zich neer met zijn gezicht ter aarde.
32. De engel van de HEERE zei tegen hem: Waarom hebt u uw ezelin nu driemaal geslagen? Zie, ik ben zelf uitgegaan als uw tegenstander, want deze weg wijkt van mij af.
33. Maar de ezelin heeft mij gezien en driemaal is ze voor mij uitgeweken. Als ze niet voor mij was uitgeweken, zou ik u nu zeker hebben gedood, maar haar zou ik hebben laten leven.
34. Toen zei Bileam tegen de engel van de HEERE: Ik heb gezondigd, want ik wist niet dat u hier stond om mij onderweg te ontmoeten; nu dan, als het slecht is in uw ogen, zal ik wel terugkeren.
35. En de engel van de HEERE zei tegen Bileam: Ga met deze mannen mee, maar alleen het woord dat ik tot u spreken zal, mag u spreken. Daarop ging Bileam met de vorsten van Balak mee.
41. De volgende morgen gebeurde het dat Balak Bileam meenam en hem op de Baälhoogten liet klimmen, zodat hij vandaar het uiterste deel van het volk kon zien.
Numeri 25:1 Israël verbleef in Sittim, en het volk begon hoererij te bedrijven met de dochters van Moab.
2. Die nodigden het volk uit bij de offers aan hun goden, en het volk at en boog zich voor hun goden neer.
3. Toen Israël zich zo aan Baäl-Peor koppelde, ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël.
4. De HEERE zei tegen Mozes: Neem alle hoofden van het volk en laat hen voor de HEERE in de volle zon ophangen, zodat de brandende toorn van de HEERE van Israël afgekeerd wordt.
5. Toen zei Mozes tegen de rechters van Israël: Ieder moet zijn mannen doden die zich aan Baäl-Peor gekoppeld hebben.
6. En zie, een man uit de Israëlieten kwam en bracht een Midianitische vrouw bij zijn broeders, voor de ogen van Mozes en voor de ogen van heel de gemeenschap van de Israëlieten, terwijl zij huilden bij de ingang van de tent van ontmoeting.
7. Toen Pinehas, de zoon van Eleazar, de zoon van de priester Aäron, dat zag, stond hij op uit het midden van de gemeenschap, nam een speer in zijn hand,
8. ging achter de Israëlitische man aan het slaapvertrek in, en doorstak hen beiden, zowel de Israëlitische man als de vrouw, door hun buik. Toen werd de plaag over de Israëlieten tot stilstand gebracht.
9. Het aantal van hen die aan de plaag stierven, was vierentwintigduizend.
10. Toen sprak de HEERE tot Mozes:
11. Pinehas, de zoon van Eleazar, de zoon van de priester Aäron, heeft Mijn grimmigheid over de Israëlieten afgewend, doordat hij zich in hun midden met ijver voor Mij heeft ingezet, zodat Ik de Israëlieten niet in Mijn na-ijver vernietigd heb.
12. Zeg daarom: Zie, Ik geef hem Mijn verbond van vrede:
13. hij, en zijn nageslacht na hem, zullen het verbond van het eeuwige priesterschap hebben, omdat hij zich voor zijn God heeft ingezet en verzoening voor de Israëlieten heeft gedaan.
14. De naam nu van de gedode Israëlitische man, die samen met de Midianitische vrouw gedood was, was Zimri, de zoon van Salu, een leider van een familie van de Simeonieten.
15. En de naam van de gedode Midianitische vrouw was Kozbi, dochter van Zur; hij was stamhoofd van een familie in Midian.
16. Verder sprak de HEERE tot Mozes:
17. Behandel de Midianieten als vijanden en versla hen.
18. Want zij hebben u als vijanden behandeld, met hun listen, die zij listig tegen u beraamden, in het geval van Peor en in het geval van hun zuster Kozbi, de dochter van een leider van de Midianieten, die gedood is op de dag van de plaag, in het geval van Peor.
4 Johannes aan de zeven gemeenten die in Asia zijn: genade zij u en vrede, van Hem Die is en Die was en Die komt, en van de zeven Geesten, Die voor Zijn troon zijn,
5. en van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden en de Vorst van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed,
6. en Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters voor God en Zijn Vader, Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen.
Openbaring 6
3. En toen het Lam het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie!
4. En een ander paard, dat rood was, trok uit, en aan hem die erop zat, werd macht gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en te maken dat men elkaar zou afslachten. En hem werd een groot zwaard gegeven.
Openbaring 16
12 En de zesde engel goot zijn schaal uit over de grote rivier, de Eufraat. En haar water droogde op, zodat de weg gereedgemaakt werd voor de koningen uit de richting waar de zon opgaat.
13. En ik zag uit de bek van de draak, uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten komen, als kikvorsen.
14. Dit zijn namelijk de geesten van de demonen, die tekenen doen en die uitgaan naar de koningen van de aarde en van de hele wereld, om hen te verzamelen voor de oorlog van de grote dag van de almachtige God.
15. Zie, Ik kom als een dief. Zalig hij die waakzaam is en op zijn kleren acht geeft, zodat hij niet naakt zal rondlopen en men zijn schaamte niet zal zien.
16. En hij verzamelde hen op de plaats die in het Hebreeuws Armageddon wordt genoemd.
Openbaring 20
7. En wanneer die duizend jaar tot een einde gekomen zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden losgelaten.
8. En hij zal uitgaan om de volken te misleiden die zich in de vier hoeken van de aarde bevinden, Gog en Magog, om hen te verzamelen voor de oorlog. En hun aantal is als het zand van de zee.
9. En zij kwamen op over de breedte van de aarde, en omsingelden de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad. Maar er daalde vuur van God neer uit de hemel en dat verslond hen.
Openbaring 1
4. Genade zij u en vrede, van Hem Die is en Die was en Die komt, en van de zeven Geesten, Die voor Zijn troon zijn, 5. en van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden en de Vorst van de koningen der aarde. Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed, 6. en Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters voor God en Zijn Vader, Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen.
Openbaring 19:16 Er stond op Zijn bovenkleed en op Zijn dij deze Naam geschreven: Koning der koningen en Heere der heren.
Openbaring 20:4 En ik zag tronen, en zij gingen daarop zitten, en het oordeel werd hun gegeven. En ik zagde zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God, en die het beest en zijn beeld niet hadden aanbeden, en die het merkteken niet ontvangen hadden op hun voorhoofd en op hun hand. En zij leefden en gingen als koningen regeren met Christus, duizend jaar lang.
Openbaring 19:10 En ik viel voor zijn voeten neer om hem te aanbidden, maar hij zei tegen mij: Pas op dat u dat niet doet! Ik ben een mededienstknecht van u en van uw broeders, die het getuigenis van Jezus hebben. Aanbid God. Het getuigenis van Jezus is namelijk de geest van de profetie.
Openbaring 22:8 En ik, Johannes, ben het die deze dingen gezien en gehoord heeft. En toen ik ze gehoord en gezien had, viel ik neer om te aanbidden voor de voeten van de engel die mij deze dingen liet zien.
9. En hij zei tegen mij: Pas op dat u dat niet doet! Want ik ben een mededienstknecht van u en van uw broeders, de profeten, en van hen die de woorden van dit boek in acht nemen. Aanbid God.
9. En een van de zeven engelen die de zeven schalen hadden, vol van de zeven laatste plagen, kwam naar mij toe en hij sprak met mij en zei: Kom, ik zal u de bruid, de vrouw van het Lam, laten zien.
10. En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en liet mij de grote stad zien, het heilige Jeruzalem, dat neerdaalde uit de hemel, bij God vandaan.
11. Zij had de heerlijkheid van God, en haar uitstraling was als een zeer kostbare edelsteen, als een kristalheldere steen jaspis.
12. Zij had een grote en hoge muur met twaalf poorten, en bij die poorten twaalf engelen. Ook waren er namen op geschreven, namelijk van de twaalf stammen van de Israëlieten.
13. Drie poorten op het oosten, drie poorten op het noorden, drie poorten op het zuiden, en drie poorten op het westen.
14. En de muur van de stad had twaalf fundamenten met daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen van het Lam.
15. En hij die met mij sprak, had een gouden meetlat om de stad op te meten, en haar poorten, en haar muur.
16. En de stad lag daar als een vierkant, haar lengte was even groot als haar breedte. En hij mat de stad met de meetlat op: twaalfduizend stadiën. Haar lengte, breedte en hoogte waren gelijk.
17. En hij mat haar muur op: honderdvierenveertig el, een mensenmaat, die ook de maat van een engel is.
18. En het bouwmateriaal van de muur was jaspis en de stad was zuiver goud, gelijk aan zuiver glas.
19. En de fundamenten van de muur van de stad waren met allerlei edelgesteente versierd. Het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd,
20. het vijfde onyx, het zesde sardius, het zevende chrysoliet, het achtste beril, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacint, het twaalfde amethist.
21. En de twaalf poorten waren twaalf parels. Elke poort apart bestond uit één parel, en de straat van de stad was zuiver goud, als doorzichtig glas.
22. Ik zag geen tempel in haar, want de Heere, de almachtige God, is haar tempel, en het Lam.
23. En de stad heeft de zon en de maan niet nodig om haar te beschijnen, want de heerlijkheid van God verlicht haar, en het Lam is haar lamp.
24. En de naties die zalig worden, zullen in haar licht wandelen, en de koningen van de aarde brengen hun heerlijkheid en eer erin.
25. En haar poorten zullen overdag nooit gesloten worden, want daar zal geen nacht zijn.
26. En zij zullen de heerlijkheid en de eer van de naties daarin brengen.
27. Al wat onrein is, zal er niet inkomen, en ook niemand die zich bezighoudt met gruwelen en leugens, maar alleen zij die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam.
Openbaring 21
3. En ik hoorde een luide stem uit de hemel zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen zijn en hun God zijn.
4. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal er niet meer zijn; ook geen rouw, jammerklacht of moeite zal er meer zijn. Want de eerste dingen zijn voorbijgegaan.
12. En zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om aan ieder te vergelden zoals zijn werk zal zijn.
13. Ik ben de Alfa, en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste.
16. Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden om bij u in de gemeenten van deze dingen te getuigen. Ik ben de Wortel en het Nageslacht van David, de blinkende Morgenster.
17 En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En laat hij die het hoort, zeggen: Kom! En laat hij die dorst heeft, komen; en laat hij die wil, het water des levens nemen, voor niets.
20. Hij Die van deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig. Amen. Ja, kom, Heere Jezus!
21. De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.
18 Want ik getuig aan ieder die de woorden van de profetie van dit boek hoort: Als iemand iets aan deze dingen toevoegt, zal God hem de plagen toevoegen die in dit boek geschreven zijn.
Openbaring 3:18 Ik raad u aan dat u van Mij goud koopt, gelouterd door het vuur, opdat u rijk wordt, en witte kleren, opdat u bekleed bent en de schande van uw naaktheid niet openbaar wordt. En zalf uw ogen met ogenzalf, opdat u zult kunnen zien.
6. En ik zag, en zie: te midden van de troon en van de vier dieren en te midden van de ouderlingen stond een Lam als geslacht, met zeven hoorns en zeven ogen. Dat zijn de zeven Geesten van God, die uitgezonden zijn over heel de aarde.
1 Welzalig de man die niet wandelt in de raad van de goddelozen, die niet staat op de weg van de zondaars, die niet zit op de zetel van de spotters,
2. maar die zijn vreugde vindt in de wet van de HEEREen Zijn wet dag en nacht overdenkt.
3. Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, waarvan het blad niet afvalt; al wat hij doet, zal goed gelukken.
4. Maar zo zijn de goddelozen niet: die zijn juist als het kaf, dat de wind wegblaast.
5. Daarom blijven de goddelozen niet staande in het gericht, de zondaars niet in de gemeenschap van de rechtvaardigen.
6. Want de HEERE kent de weg van de rechtvaardigen, maar de weg van de goddelozen zal vergaan.
Psalm 1 heeft een bijzondere structuur in de tekst. In onderstaande afbeelding kunt u dit terugzien. Voor meer informatie gaat u op onze website naar een hele dienst over Psalm 1
Psalm 100:1-2 Juicht voor de HEERE, heel de aarde; dien de HEERE met blijdschap, kom voor Zijn aangezicht met vrolijk gezang.
Psalm 118 is de Psalm die op het Soekot of Loofhuttenfeest wordt gezongen. Zie de preek over de Dadelpalm-. Deze psalm wordt in beurtzang gezongen. Om de psalm echt te begrijpen is het goed, onderaan deze psalm de afbeeldingen met de tekst te lezen, zoals deze in de tempel en synagoge werd gezongen.
1. Loof de HEERE, want Hij is goed,want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
2. Laat Israël toch zeggen:Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
3. Laat het huis van Aäron toch zeggen: Ja, Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
4. Laten wie de HEERE vrezen, toch zeggen: Ja, Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
5. Uit de benauwdheid heb ik tot de HEERE geroepen, de HEERE heeft mij verhoord en in de ruimte gezet.
6. De HEERE is bij mij, ik ben niet bevreesd. Wat kan een mens mij doen?
7. De HEERE is bij mij, te midden van wie mij helpen, daarom zie ík neer op wie mij haten.
8. Het is beter tot de HEERE de toevlucht te nemen dan op de mensen te vertrouwen.
9. Het is beter tot de HEERE de toevlucht te nemen dan op edelen te vertrouwen.
10. Alle heidenvolken hadden mij omringd; in de Naam van de HEERE heb ik ze neergehouwen!
11. Zij hadden mij omringd, ja, zij hadden mij omringd; in de Naam van de HEERE heb ik ze neergehouwen!
12. Zij hadden mij omringd als bijen, zij zijn uitgedoofd als een doornenvuur; in de Naam van de HEERE heb ik ze neergehouwen!
13. Zeer hard had u mij weggestoten, zodat ik bijna viel, maar de HEERE heeft mij geholpen.
14. De HEERE is mijn kracht en mijn psalm, want Hij is mij tot heil geweest.
15. In de tenten van de rechtvaardigen klinkt luide vreugdezang, een lied van verlossing: De rechterhand van de HEERE doet krachtige daden,
16. de rechterhand van de HEERE is hoogverheven, de rechterhand van de HEERE doet krachtige daden.
17. Ik zal niet sterven maar leven, en ik zal de werken van de HEERE vertellen.
18. De HEERE heeft mij wel zwaar gestraft, maar aan de dood heeft Hij mij niet overgegeven.
19. Doe de poorten van de gerechtigheid voor mij open, daardoor zal ik binnengaan, ik zal de HEERE loven.
20. Dit is de poort van de HEERE, daar zullen de rechtvaardigen door binnengaan.
21. Ik zal U loven, omdat U mij verhoord hebt en mij tot heil geweest bent.
22. De steen die de bouwers verworpen hadden, is tot een hoeksteen geworden.
23. Dit is door de HEERE geschied, het is wonderlijk in onze ogen.
24. Dit is de dag die de HEERE gemaakt heeft, laten wij op deze dag ons verheugen en verblijd zijn.
25. Och HEERE, breng toch heil;och HEERE, geef toch voorspoed.
26. Gezegend wie komt in de Naam van de HEERE! Wij zegenen u vanuit het huis van de HEERE.
27. De HEERE is God, Hij heeft ons licht gegeven. Bind het feestoffer vast met touwen tot aan de hoorns van het altaar.
28. U bent mijn God, daarom zal ik U loven; mijn God, ik zal U roemen.
29. Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.
Psalm 119:160 Vanaf het begin is Uw woord waarachtig,
al Uw rechtvaardige bepalingen zijn voor eeuwig.
sin, sjin
1. Een psalm van David, voor de koorleider. HEERE, U doorgrondt en kent mij.
2. Ú kent mijn zitten en mijn opstaan, U begrijpt van verre mijn gedachten.
3. U onderzoekt mijn gaan en mijn liggen, U bent met al mijn wegen vertrouwd.
13. Want Ú hebt mijn nieren geschapen, mij in de schoot van mijn moeder geweven.
14. Ik loof U omdat ik ontzagwekkend wonderlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken, mijn ziel weet dat zeer goed.
15. Mijn beenderen waren voor U niet verborgen, toen ik in het verborgene gemaakt ben en geborduurd werd in de laagste plaatsen van de aarde.
16. Uw ogen hebben mijn ongevormd begin gezien, en zij alle werden in Uw boek beschreven, de dagen dat zij gevormd werden, toen er nog niet één van hen bestond.
Psalm 147:7-9 Zing voor de HEERE een beurtzang met dankzegging, zing psalmen voor onze God met de harp, Die aan het vee zijn voedsel geeft en aan de jonge raven wanneer zij roepen.
1. Een psalm van David.
De HEERE is mijn Herder, mij ontbreekt niets.
2. Hij doet mij neerliggen in grazige weiden, Hij leidt mij zachtjes naar stille wateren.
3. Hij verkwikt mijn ziel, Hij leidt mij in het spoor van de gerechtigheid, omwille van Zijn Naam.
4. Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood, ik zou geen kwaad vrezen, want U bent met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.
5. U maakt voor mij de tafel gereed voor de ogen van mijn tegenstanders; U zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over.
6. Ja, goedheid en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven.
Ik zal in het huis van de HEERE blijven tot in lengte van dagen.
Psalm 34
18. Zij roepen en de HEERE hoort,Hij redt hen uit al hun benauwdheden.
19. De HEERE is nabij de gebrokenen van hart, Hij verlost de verbrijzelden van geest.
20. De rechtvaardige heeft veel ellende, maar uit dat alles redt de HEERE hem.
1. Roep ter verantwoording, HEERE, wie mij ter verantwoording roepen; bestrijd wie mij bestrijden.
5. Laat hen worden als kaf voor de wind, wanneer de engel van de HEERE hen wegdrijft.
6. Laat hun weg duister en spiegelglad zijn, wanneer de engel van de HEERE hen vervolgt.
Psalm 37
4. Schep vreugde in de HEERE, dan zal Hij u geven wat uw hart verlangt.
5. Wentel uw weg op de HEEREen vertrouw op Hem: Híj zal het doen.
12. Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een standvastige geest. 13. Verwerp mij niet van voor Uw aangezicht en neem Uw Heilige Geest niet van mij weg.
14. Geef mij de vreugde over Uw heil terug, ondersteun mij met een geest van vrijmoedigheid. 15. Dan zal ik overtreders Uw wegen leren en zondaars zullen zich tot U bekeren.
16. Red mij van bloedschulden, o God, God van mijn heil, dan zal mijn tong vrolijk zingen van Uw gerechtigheid.
17. Heere, open mijn lippen; dan zal mijn mond Uw lof verkondigen. 18. Want U vindt geen vreugde in offers, anders zou ik ze brengen; in brandoffers schept U geen behagen.
19. De offers voor God zijn een gebroken geest;een verbrijzeld en verslagen hart zult U, o God, niet verachten.
5. Want U bent mijn hoop, Heere HEERE, mijn vertrouwen vanaf mijn jeugd.
6. Op U heb ik gesteund van de moederschoot af, van de baarmoeder af bent U mijn Helper; voortdurend zal mijn lof van U zijn.
1 Toen zong Debora met Barak, de zoon van Abinoam, op die dag:
2. Nu de leiders in Israël de leiding hebben genomen, nu het volk zich vrijwillig gegeven heeft, loof de HEERE!
3. Luister, koningen, hoor mij aan, vorsten! Ik wil, ja, ik wil voor de HEERE zingen. Ik wil psalmen zingen voor de HEERE, de God van Israël.
4. HEERE, toen U uittrok uit Seïr, toen U voortschreed uit het veld van Edom, beefde de aarde, ook droop de hemel, ook dropen de wolken van water.
5. De bergen vloeiden weg van voor het aangezicht van de HEERE, zelfs de Sinaï, van voor het aangezicht van de HEERE, de God van Israël.
...
9. Mijn hart is bij de wetgevers van Israël, die zich vrijwillig gaven onder het volk; loof de HEERE!
10. U die rijdt op witte ezelinnen, u die op mantels zit en u die wandelt op de weg: spreek ervan, 11. van het geluid van schutters tussen waterputten. Daar praten zij over de rechtvaardige daden van de HEERE, de rechtvaardige daden voor Zijn dorpen in Israël.
Toen daalde het volk van de HEERE af naar de poorten.
12. Ontwaak, ontwaak, Debora! Ontwaak, ontwaak en spreek een lied! Sta op, Barak, en neem uw gevangenen gevangen, zoon van Abinoam!
13. Toen daalden de overgeblevenen af naar de machtigen. Het volk van de HEERE daalde naar mij af met de helden.14. Uit Efraïm kwamen zij, hun wortel ligt in Amalek. Achter u kwam Benjamin, onder uw volksgenoten. Uit Machir daalden wetgevers af en uit Zebulon wervers van krijgsvolk met hun schrijversstaf.
15. Ook de vorsten in Issaschar waren met Debora en zoals Issaschar, zo was Barak. Te voet werd hij het dal in gestuurd.
In de gelederen van Ruben waren de overleggingen van het hart groot.
16. Waarom bleef u zitten tussen de schaapskooien, om naar het geblaat van de kudden te luisteren? Voor de gelederen van Ruben waren de overleggingen van het hart groot.
17. Gilead bleef aan de overzijde van de Jordaan. En Dan, waarom verbleef hij bij de schepen? Aser bleef zitten aan de kust van de zee en bleef bij zijn havens.
18. Zebulon is een volk dat zijn leven heeft versmaad tot de dood toe, Naftali evenzo, op de hooggelegen velden.
19. De koningen kwamen, zij streden. Toen streden de koningen van Kanaän bij Taänach, aan het water van Megiddo, maar buit aan zilver namen zij niet mee.
20. Vanuit de hemel streden zij, vanuit hun banen streden de sterren tegen Sisera.
21. De beek Kison sleurde hen mee,de aloude beek, de beek Kison! Vertrap, mijn ziel, de sterken!
22. Toen stampten de paardenhoeven van het in galop, in galop van zijn machtigen.
23. Vervloek Meroz! zegt de Engel van de HEERE. Vervloek zijn inwoners voortdurend, omdat zij de HEERE niet te hulp zijn gekomen, de HEERE te hulp met de helden.
...
31. Zo moeten al Uw vijanden omkomen, HEERE! Maar laten zij die Hem liefhebben, zijn als het opgaan van de zon in haar kracht.
En het land had veertig jaar rust.
Romeinen 12:1 Ik roep u er dan toe op, broeders, door de ontfermingen van God, om uw lichamen aan God te wijden als een levend offer, heilig en voor God welbehaaglijk: dat is uw redelijke godsdienst.
2. En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.
3. Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik ieder onder u niet hoger te denken dan hij moet denken, maar laat hij denken in bescheidenheid, naar de mate van geloof zoals God die aan ieder heeft toebedeeld.
4. Want zoals wij in één lichaam vele leden hebben en de leden niet alle dezelfde functie hebben,
5. zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden van elkaar.
6. En nu hebben wij genadegaven, onderscheiden naar de genade die ons is gegeven:
7. hetzij profetie, naar de mate van het geloof; hetzij dienstbetoon, in het dienen; hetzij wie onderwijst, in het onderwijzen;
8. hetzij wie bemoedigt, in het bemoedigen; wie uitdeelt, in oprechtheid; wie leiding geeft, met inzet; wie zich over anderen ontfermt, met blijmoedigheid.
Zoals dus door één overtreding de veroordeling gekomen is over alle mensen tot verdoemenis, zo komt ook door één rechtvaardigheid de genade over alle mensen tot rechtvaardiging van het leven.
3. Of weet u niet dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn?
4. Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen.
5. Want als wij met Hem één plant zijn geworden, gelijkgemaakt aan Hem in Zijn dood, dan zullen wij ook aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding.
6. Dit weten wij toch, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou worden en wij niet meer als slaaf de zonde zouden dienen.
7. Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde.
8. Als wij nu met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven.
9. Wij weten toch dat Christus, nu Hij is opgewekt uit de doden, niet meer sterft. De dood heerst niet meer over Hem.
Romeinen 8:14 Immers, zovelen als er door de Geest van God geleid worden, die zijn kinderen van God.
Romeinen 8:15 Want u hebt niet de Geest van slavernij ontvangen, die opnieuw tot angst leidt, maar u hebt de Geest van aanneming tot kinderen ontvangen, door Wie wij roepen: Abba, Vader!
16. De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn.
17. En als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus; wanneer wij althans met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden.
Romeinen 8:18 Want ik ben ervan overtuigd dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden.
19. Met reikhalzend verlangen immers verwacht de schepping het openbaar worden van de kinderen van God.
20. Want de schepping is aan de zinloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door hem die haar daaraan onderworpen heeft,
21. in de hoop dat ook de schepping zelf zal bevrijd worden van de slavernij van het verderf om te komen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God.
22. Want wij weten dat heel de schepping gezamenlijk zucht en gezamenlijk in barensnood verkeert tot nu toe.
23. En dat niet alleen, maar ook wijzelf, die de eerstelingen van de Geest hebben, ook wijzelf zuchten in onszelf, in de verwachting van de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam.
24. Want in de hoop zijn wij zalig geworden. Hoop nu die gezien wordt, is geen hoop. Immers, wat iemand ziet, waarom zou hij dat nog hopen?
25. Maar als wij hopen wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding.
26. En evenzo komt ook de Geest onze zwakheden te hulp, want wij weten niet wat wij bidden zullen zoals het behoort. De Geest Zelf echter pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.
27. En Hij Die de harten doorzoekt, weet wat het denken van de Geest is, omdat Hij naar de wil van God voor de heiligen pleit.
28. En wij weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen namelijk die overeenkomstig Zijn voornemen geroepen zijn.
29. Want hen die Hij van tevoren gekend heeft, heeft Hij er ook van tevoren toe bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders.
30. En hen die Hij er van tevoren toe bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen, en hen die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd, en hen die Hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt.
Romeinen 8
31. Wat zullen wij dan over deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?
32. Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken?
33. Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God? God is het Die rechtvaardigt.
34. Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is, ja wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook aan de rechterhand van God is, Die ook voor ons pleit.
35. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard?
36. Zoals geschreven staat: Want omwille van U worden wij de hele dag gedood, wij worden beschouwd als slachtschapen.
37. Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons heeft liefgehad.
37. Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons heeft liefgehad.
38. Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch krachten, noch tegenwoordige, noch toekomstige dingen,
39. noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heere.
6. Ik zeg dit niet alsof het Woord van God vervallen is, want niet allen die uit Israël voortgekomen zijn, zijn Israël.
10. Zo was het ook met Rebekka, die zwanger was van één man, namelijk Izak, onze vader.
11. Want toen de kinderen nog niet geboren waren, en niets goeds of kwaads gedaan hadden – opdat het voornemen van God, dat overeenkomstig de verkiezing is, stand zou houden, niet uit de werken, maar uit Hem Die roept –
12. werd tot haar gezegd: De meerdere zal de mindere dienen.
13. Zoals geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat.
14. Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Volstrekt niet!
15. Want Hij zegt tegen Mozes: Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontferm en zal barmhartig zijn voor wie Ik barmhartig ben.
16. Zo hangt het dan niet af van hem die wil, ook niet van hem die hardloopt, maar van God Die Zich ontfermt.
17. Want de Schrift zegt tegen de farao: Juist hiertoe heb Ik u verwekt: dat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en dat Mijn Naam verkondigd zou worden op de hele aarde.
18. Dus Hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil.
19. U zult dan tegen mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie heeft Zijn wil weerstaan?
20. Maar, o mens, wie bent u toch dat u God tegenspreekt? Zal ook het maaksel tegen hem die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt u mij zó gemaakt?
21. Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit dezelfde klomp klei het ene voorwerp tot een eervol, het andere tot een oneervol voorwerp te maken?
22. En is het niet zo dat God, omdat Hij Zijn toorn wilde bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel geduld de voorwerpen van Zijn toorn, voor het verderf gereedgemaakt, verdragen heeft?
23. En dat met het doel om de rijkdom van Zijn heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van Zijn ontferming, die Hij van tevoren bereid heeft tot heerlijkheid?
24. Hen heeft Hij ook geroepen, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen.
25. Zoals Hij ook in Hosea zegt: Ik zal Niet-Mijn-volk noemen: Mijn volk, en de Niet-geliefde: Geliefde.
26. En het zal zijn dat op de plaats waar tegen hen gezegd was: U bent Niet-Mijn-volk, daar zullen zij kinderen van de levende God genoemd worden.
Spreuken 13:24 Wie zijn stok spaart, haat zijn zoon, maar wie hem liefheeft, streeft naar vermaning voor hem.
9. Het hart van een mens overdenkt zijn weg, maar de HEERE bestuurt zijn voetstappen.
1 Mijn zoon,
vergeet mijn onderricht niet, en laat je hart mijn geboden in acht nemen, 2. want lengte van dagen en jaren van levenen vrede zullen ze voor jou vermeerderen.
3. Mogen goedertierenheid en trouw jou niet verlaten. Bind ze om je hals, schrijf ze op de tafel van je hart, 4. vind gunst en goed verstand in de ogen van God en mens.
5. Vertrouw op de HEERE met heel je hart, en steun op je eigen inzicht niet.
6. Ken Hem in al je wegen,dan zal Híj je paden rechtmaken.
Samen 70 offers op het Soekoth-feest
Titus 2:11 Want de zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen,
12. en leert ons de goddeloosheid en de wereldse begeerten te verloochenen en in deze tegenwoordige wereld bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig te leven, 13. terwijl wij verwachten de zalige hoop en verschijning van de heerlijkheid van de grote God en onze Zaligmaker, Jezus Christus.
14. Hij heeft Zichzelf voor ons gegeven, opdat Hij ons zou vrijkopen van alle wetteloosheid en voor Zichzelf een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken.
15. Spreek over deze dingen, bemoedig en wijs met alle gezag terecht. Laat niemand u verachten.
Zefanja 3
17. De HEERE, uw God, is in uw midden, een Held, Die verlossen zal.
Hij zal Zich over u verheugen met blijdschap.
Hij zal zwijgen in Zijn liefde.
Hij zal Zich over u verblijden met gejuich.